33139 |
wannen met de wan |
wannen:
wanǝ (L360p Bree)
|
Om het graan te scheiden van kaf en graanafval wordt het gewand. Het principe van de handeling is eenvoudig: de graankorrels worden tegelijk met het kaf en de andere ongerechtigheden omhooggeworpen; door de wind worden het kaf en het lichtere afval weggeblazen; de zwaardere graankorrels vallen terug en blijven over. Het primitiefste en oudste middel om te wannen is de wan: een platte korf met aan beide zijden een oor en iets uitgehold aan één kant. In die uitgeholde kant wordt het graan nog vermengd met het afval gedaan en de wanner schudt de mand, zodanig dat de natuurlijke wind het afval doet wegwaaien en dat het graan terug in de mand valt. Zie het lemma ''wan'' (6.3.2). Later ging men de wanmolen gebruiken, waarbij een kunstmatige windstroom werd opgewekt; zie het lemma ''wanmolen'' (6.3.5). Vaak gebruikt men hetzelfde werkwoord voor het wannen met de wan en voor het wannen met de wanmolen; dan is dat werkwoord wannen. Soms gebruikte men een apart woord voor het werken met de wanmolen; deze zijn opgenomen in het lemma ''wannen met de wanmolen'' (6.3.4).' [N 14, 37; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33140 |
wannen met de wanmolen |
wannen:
[wannen] (L360p Bree)
|
Het werken met de wanmolen. Zie voor de fonetische documentatie van [wannen] het lemma ''wannen met de wan'' (6.3.1) en zie ook de toelichting bij dat lemma. [N 14, 39; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18268 |
want |
pij:
ein piej (L360p Bree),
ējn pijə (L360p Bree),
pejə(n) (L360p Bree),
pējə (L360p Bree),
pi-j (L360p Bree),
want:
wante (L360p Bree),
wantj (L360p Bree)
|
pij: want, meestal gebreide handschoen met duim als enige vinger || want, handschoen waarvan de vier vingers samen zitten [ZND 35 (1941)] || wanten, met duim maar zonder vingers [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21743 |
wapen |
wapen:
woape (L360p Bree)
|
een voorwerp dat bestemd is om iemand letsel toe te brengen of zich ermee te verdedigen [wapen, wapie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21741 |
wapenschild |
schild:
schild (L360p Bree)
|
een bord waarop een wapen [bijv. van een legeronderdeel] geschilderd is [schild, wapie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24575 |
warkruid |
vossenstaart:
Bree Wb.
vossestart (L360p Bree),
wikke:
Bree Wb.
wikken (L360p Bree)
|
Warkruid (cuscuta europaea 30 tot 140 cm grote plant. Eenjarige windende woekerplant zonder bladgroen; de stengels zijn dun, met zuignapjes, vaak rood van kleur; de bladeren zijn schubvormig; de bloemen groeien in kleine, dichte hoofdjes en zijn klokvor [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25204 |
warm weerx |
warm (weer):
werm (L360p Bree),
werrem (L360p Bree),
wĕrm (L360p Bree),
wɛ‧rm (L360p Bree),
zelfst. nw.: de wermde.
werm (L360p Bree)
|
warm [DC 44 (1969)] || warm (weer) [ZND A1 (1940sq)] || warm, gezegd van het weer [smoel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19717 |
was |
was:
was (L360p Bree)
|
Afscheidingsprodukt uit de wasklieren van de bijen. Voorheen werd de bijenwas veel gebruikt als grondstof voor kaarsen. Momenteel wordt de bijenwas als grondstof vaak vervangen door plantenwas of belangrijk goedkoper te produceren chemicaliën. Nog steeds is de bijenwas van belang voor de bereiding van zalven, kosmetische produkten en boenwas, voor het modelleren van gietvormen en voor medische toepassingen. [N 63, 121a; JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 52; Ge 37, 145; monogr.]
II-6
|
19714 |
wasbord |
schromp:
hard wrijven op een sjròmp Ge mootsj ins hiêre wi-j di-j diêr sjròmpt Det gesjròmp is neet (viêr) aan te hiêre
sjròmp (L360p Bree),
wasbord:
wasbord (L360p Bree)
|
de plank waarover gegolfd zink geslagen is, waarop men vuil goed wast (troffel, roefel, wasbord) [N 90 (1982)] || een geribbelde en zinken wasplank
III-2-1
|
19658 |
wasgoed |
lijnwaad:
((= lijnwaad).
li-jvend (L360p Bree),
was:
(b.v. Ich moot mi-jne was nog binnenhalen).
was (L360p Bree)
|
Hoe noemt u het pas gewassen en gedroogd wasgoed? [N105 (2000)]
III-2-1
|