18574 |
werkkleren |
kwade kleren:
Koaj kleijer viêr innen huuf te wörke.
koaj kleijer (L360p Bree)
|
Werkkleren. De kleren die men draagt als men klusjes doet. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18781 |
werkkleren? |
werkeldag, de -:
wêrkeldaag (L360p Bree)
|
werkdag
III-1-3
|
18915 |
werklustig |
flink:
flink (L360p Bree),
ijverig:
hè is iverig (L360p Bree)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig aan het werk, hij is niet bang voor zijn moeite. [ZND 39 (1942)] || niet bang voor moeite [moedig, dapper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18305 |
werkschoen |
vaarschoen:
vāršōn (L360p Bree),
werkschoen:
wörksjoon (L360p Bree)
|
ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24330 |
werpen van jongen |
jongen:
Bree Wb.
jónge (L360p Bree)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
25135 |
wervelwind |
houwmouw:
huiwmuiw (L360p Bree),
houwvrouw:
høͅiwmøͅiw (L360p Bree),
wervelwind:
weͅrvəlweͅndš (L360p Bree),
wøͅrvəlwentš (L360p Bree)
|
wervelwind [ZND B2 (1940sq)] || wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24399 |
wesp |
wesp:
wesp (L360p Bree),
wøͅsp (L360p Bree)
|
wesp [Willems (1885)], [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
33666 |
wetering |
wetering:
witǝreŋ (L360p Bree)
|
Hooiwei met sloten omgeven. [N 14, 57; N 14, 61; N 14, 53 add.; N 14, 52 add.; N 18, 19 add.; L 19B, 2aI, RND 20]
I-8
|
21704 |
wethouder, schepen |
schepen:
schepen (L360p Bree)
|
het door de gemeenteraad gekozen lid van het dagelijks bestuur van een gemeente [wethouder, schepen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30848 |
wetsteen |
wetsteen:
wø̜tstęi̯n (L360p Bree),
wętstęi̯.n (L360p Bree)
|
De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.]
I-3
|