24461 |
wild konijn (enkelv.) |
wilde konijn (id.):
wille knējn (L360p Bree)
|
wild konijn (enkelv.) [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
24462 |
wild konijn (meerv.) |
wilde konijn (id.):
wille knĕjn (L360p Bree)
|
wild konijn (meerv.) [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
24277 |
wilde eend |
eend:
ēn (L360p Bree),
èèndsj (L360p Bree)
|
eend [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
24507 |
wilde framboos |
hinnebeer:
hinnebiêre (L360p Bree)
|
frambozen, wilde —
III-4-3
|
24278 |
wilde gans |
gans:
gaus (L360p Bree)
|
gans, wilde [Goossens 1d (1960b)]
III-4-1
|
34026 |
wilde koe |
wilde koe:
welj [koe] (L360p Bree)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hondsroos:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
hondroës (L360p Bree),
hondsroës (L360p Bree),
wild roosje:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
wilj rieskes (L360p Bree),
wilde roos:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
wildje rôes (L360p Bree),
wilj roeze (L360p Bree)
|
egelantier [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24873 |
wilde tijm |
onzelievevrouwebedstro:
Bree Wb.
Uize Livvevruìw bödstruuj (L360p Bree),
tijm:
Bree Wb.
ti-jm (L360p Bree)
|
Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)] || Wilde tijm (thymus serpyllum 5 tot 30 cm groot, struikachtig plantje, vaak zodevormend; de stengels zijn liggend of opstijgend, de stengel is behaard, onderaan meestal houtig. De bladeren zijn smal, elliptisch en klein. De bloemen staan in trosjes aan d [N 92 (1982)]
III-4-3
|
32859 |
wilde zuring |
zulker:
zīlkǝr (L360p Bree),
zurkel:
zø̄rkǝl (L360p Bree),
zęrkǝl (L360p Bree)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
(omgespeld)
weͅi̯ə (L360p Bree),
wijdenboom:
∂n∂ wi.∂bowm (L360p Bree)
|
de wilg [Lk 6 (1953)] || wilg [ZND 14 (1926)]
III-4-3
|