e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
windzuiger het (paard) keekt hoog: ǝt kei̯kt hyx (Bree) Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c] I-9
winkel winkel: eine winkel hauwe (Bree), winkel (Bree), winkel doon (Bree) het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)] || winkel drijven [N 102 (1998)] III-3-1
winkel drijven winkel doen: winkel doon (Bree), winkel houden: eine winkel hauwe (Bree) winkel drijven [N 102 (1998)] III-3-1
winkelhaak winkelhaak: wiŋkǝlhǭk (Bree) Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] II-9
winkelkorf kalebas: ein kalbas (Bree), kalbas (Bree), korf: eine kurf (Bree), mandje: ei menche (Bree) Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)] III-3-1
winnen winnen: (w)eene (Bree), wennen (Bree), wenən (Bree), weͅnə (Bree), winne (Bree), puntje onder de e  wenə (Bree) 1. Overwinnen, zegevieren. || winnen [GTRP (1980-1995)] || Winnen. [Willems (1885)], [ZND A1 (1940sq)], [ZND m] III-3-2
winst winst: winst (Bree) de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)] III-3-1
winterkleren winterkleren: went~ərklēͅiər (Bree), [ß is hier geen tussen-s, maar resultaat van mouillering]  wi-jntsjerkleijer (Bree), win̂tšjərkliər (Bree) winterkleren [N 23 (1964)] III-1-3
winterkoninkje winterkoninkje: wentərkineͅŋskə (Bree), wi-jntsjerkiêningske (Bree) winterkoninkje [ZND 34 (1940)] III-4-1
wintervoor wintervoor: wø̜ntǝr[voor] (Bree) Met de wintervoor bedoelt men de voren die in het najaar zodanig geploegd worden, dat de akker in de winter goed kan uitvriezen. Dat kunnen brede en ondiepe voren zijn, die de voorlopig onder te ploegen mest bedekken, maar ook de walletjes die ontstaan wanneer men telkens twee voren tegen elkaar ploegt. Met de in dit lemma vermelde termen wordt niet alleen het voortype bedoeld maar ook - wat vooral voor de meervoudsvormen geldt - het geheel van voren die men met het oog op de winter geploegd heeft, de op wintervoren geploegde akker zelf. Voor het (...)-gedeelte van de varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 59a; N 11A, 113d + 137 m; monogr.] I-1