e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijwand bredden: bridǝn (Bree), planken (mv.): plɛ.ŋk (Bree), schot: (mv)  šǫtǝ (Bree), schutsel: (mv)  sxø̜tsǝls (Bree), zijplanken: ziplęŋk (Bree) Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13
zijwanden brakplanken: brakplanken (Bree), kruikarplanken: krøu̯karplęŋk (Bree) Zijkanten van de platte kruiwagen. De meer algemene benamingen zijn terug te vinden onder het lemma zijwand. Het woordtype ruls staat voor een bijzondere soort zijkant, die niet uit planken bestaat, maar uit latjes en die voornamelijk dient voor het vervoer van takken, bladeren en dergelijke. Zie ook het lemma rulskar. [N 18, 98a + add; N G, 53c; JG 2b; monogr.] I-13
zijwortel dwarswortels: dwèrs[woͅrtəls} (Bree), wortelemens: (zonder pijl).  nə woͅrtələmens (Bree) (dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)] III-4-3
zilveren één frank frank: ps. omgespeld volgens Frings.  fraŋ (Bree) 1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] III-3-1
zilverschoon zilverkruid: Bree Wb.  zilverkrûd (Bree) Zilverschoon (potentilla anserina 15 tot 50 cm groot. De stengels zijn kruipend, met lange wortelende uitlopers; de bladeren zijn oneven geveerd, de blaadjes zijn gezaagd en aan de onderkant wit zijdeachtig behaard; de bloemen groeien afzonderlijk, zijn [N 92 (1982)] III-4-3
zilvervisje zilvervisje: zilvervöske (Bree) zilvervisje: Hoe heet het zilverkleurige glanzende insect dat in huis op donkere, vochtige plaatsen voorkomt en leeft van papier, enz. Het is heel snel en lijkt zich voort te bewegen als een vis in het water (--, suikergast, boekworm). [N100 (1997)] III-4-2
zin (lust) goesting: gòsting (Bree), Gösting is kuip, al vindste ze op eine mösthuip Gösting is kuip, zag het wi-jfke, en ze bòn zich eine sjutelplagk òm hère kop  gòsting (Bree) het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)] || zin, lust, trek III-1-4
zindelijk proper: pruper (Bree, ... ), zich kunnen behelpen: het kan zich al behelpe (Bree), zuiver: zi-jver (Bree) zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 115 (2003)], [N 86 (1981)] III-2-2
zingen fluiten: fleite (Bree), zingen: zenge (Bree), zinge (Bree, ... ), zingen (Bree), zink (Bree) het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)] || III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] || Zingen. [Willems (1885)] III-3-2, III-4-1
zinkbewerker zinkwerker: zęŋkwørkǝr (Bree) Ambachtsman die zink en blik verwerkt, dakgoten herstelt, etc. Een aantal opgaven kunnen mogelijk meer algemeen van toepassing zijn op een loodgieter. [N 64, 161b; L 34, 17a-b; monogr.; div.] II-11