24730 |
zuurbes |
berberis:
Bree Wb.
berberis (L360p Bree)
|
Zuurbes: gedoornde struik, 1-2 m hoog; geelgrauwe takken, heeft gele kogelvormige bloemen in tot 4 cm lange trossen; scharlakenrode bessen, langwerpig en 8-13 mm lang die ook s winters nog aan de struik staan (berberissen, barbarinneke, versilts, kweedoo [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20626 |
zuurdeeg |
desem:
dē̜jsǝm (L360p Bree),
dęj.sǝm (L360p Bree),
dęjsǝm (L360p Bree)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
desem:
deisem (L360p Bree, ...
L360p Bree),
dɛjsəm (L360p Bree),
Syst. Frings mnl.
dɛ̄i̯səm (L360p Bree),
zuurdesem:
Syst. Wbk. van Bree
zoordeisem (L360p Bree)
|
desemzuur || Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)] || zuurdesem || zuurdesem: een beetje deeg overgehouden van de vorige maal (Fr. levain) [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
zuurkool:
Syst. Wbk. van Bree
zoorkêêl (L360p Bree),
zuurmoes:
zoormoos (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree,
L360p Bree),
zuurmoes (L360p Bree),
zôêrmoos (L360p Bree),
Syst. Frings onz.
zōrmōs (L360p Bree),
Syst. Wbk. van Bree
zoormoos (L360p Bree)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 2c (1963)] || zuurkool [ZND 08 (1925)] || Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20680 |
zuurkoolstamppot |
stamp van zuurmoes:
Syst. Frings
stōmp ˃van zōrmōs (L360p Bree)
|
Stamppot van aardappelen en zuurkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
wenken:
winke (L360p Bree),
zwaaien:
zwejje (L360p Bree)
|
Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)] || Zwaaien: ritmisch heen en weer bewegen, b.v. de armen (zwaaien, schwingen, zwingelen, wenken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
24284 |
zwaan, algemeen |
zwaan:
zwaan (L360p Bree)
|
zwaan [Willems (1885)]
III-4-1
|
33836 |
zwaar paard |
bonk:
boŋk (L360p Bree)
|
Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b]
I-9
|
19459 |
zwabber |
dweil:
dweil (L360p Bree),
mop:
moͅp (L360p Bree),
mops:
gelijkend op een keerborstel, maar met gevlochten, katoenen franjes om de vloer mee aan te vegen
mòps (L360p Bree),
opnemer:
opnemer (L360p Bree)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || Dweil aan een steel gebonden (zwabber, dweil, aftrekker) [N 79 (1979)] || schoonmaakgerief
III-2-1
|
18160 |
zwachtel |
windel:
wi-jnel (L360p Bree),
windsel:
wi-jseel (L360p Bree)
|
Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, vees). [N 84 (1981)] || Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, zwachtel, vees). [N 107 (2001)]
III-1-2
|