33983 |
brede buikriem |
onderlicht:
o.nǝrlext (L360p Bree)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
33692 |
brede landweg |
dreef:
drē̜f (L360p Bree),
dreeft:
drē.ft (L360p Bree),
drē̜ft (L360p Bree)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|
34080 |
brede tanden |
vaste tanden:
vastǝ taǝn (L360p Bree)
|
Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c]
I-11
|
33138 |
breeddorser |
breeddorser:
bręi̯.dorsǝr (L360p Bree)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
29950 |
breekhamer |
kaphamer:
kaphāmǝr (L360p Bree)
|
Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de breekhamer heeft doorgaans een dik vierkant uiteinde en een verticale, spits toelopende staart waarmee gekapt wordt. Zie ook afb. 11. [N 30, 18a]
II-9
|
18786 |
breien |
strikken:
strekə (L360p Bree)
|
breien (kousen breiden) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
18787 |
breinaald |
breinaald:
brejnoͅiltš (L360p Bree),
naainaald:
ss. sub noaldsj.
nejnoaldsj (L360p Bree)
|
#NAME? || breinaald [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
24475 |
brem |
brem:
bröm (L360p Bree),
-
brem (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree),
de e is dof en toonloos gelijk de e uit het woord de
brem (L360p Bree),
bremmenkruid:
-
bremmekruud (L360p Bree)
|
brem [DC 47 (1972)] || brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
Over de schouder.
bretelle (L360p Bree),
help:
help, hellep (L360p Bree),
helpe (L360p Bree),
helpə (L360p Bree),
heͅlpə (L360p Bree, ...
L360p Bree),
heͅləp-heͅləpə-heͅləpkə (L360p Bree),
jarretelle (fr.):
žərtələ (L360p Bree)
|
bretellen (om de broek op te houden) [ZND B1 (1940sq)] || bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)] || broekgalg, bretel || draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
brú:k (L360p Bree)
|
breuk [ZND m]
III-1-2
|