33727 |
draaihek |
hekken:
hɛkǝn (L247p Broekhuizen)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L247p Broekhuizen)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
33662 |
dries |
dries:
dris (L247p Broekhuizen)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
17939 |
driftig lopen |
hem riemen:
`m reeme (L247p Broekhuizen)
|
lopen: driftig lopen [op ne staog loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20499 |
drinken |
drinken:
drinken (L247p Broekhuizen)
|
drinken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glās (L247p Broekhuizen)
|
drinkglas [RND]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drink:
dreŋk (L247p Broekhuizen),
drēŋk (L247p Broekhuizen)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
afsterven:
afstęrvǝ (L247p Broekhuizen)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20635 |
dronken |
zat:
zat (L247p Broekhuizen),
zo zat als een schup:
zo zat as n schup (L247p Broekhuizen)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
een stuk in zijn kont hebben:
n stuk in z’n kont hebbe (L247p Broekhuizen),
een stuk in zijn lade hebben:
en stuk ien zien laai hebbe (L247p Broekhuizen),
hem om hebben:
m um hebbe (L247p Broekhuizen),
u um hebbe (L247p Broekhuizen)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|