e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Broekhuizen

Overzicht

Gevonden: 1136
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halfhemd front: front (Broekhuizen) halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)] III-1-3
handen (kindernamen) handjes: haendjes (Broekhuizen), hendjes (Broekhuizen) hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)] III-1-1
handen (spotnamen) fikken: fikke (Broekhuizen, ... ), jatten: jatte (Broekhuizen), klauwen: klauwe (Broekhuizen, ... ), klowwe (Broekhuizen), plavuizen: plavuuze (Broekhuizen) [N 10 (1961)] III-1-1
handpalm palm: palm (Broekhuizen) palm van de hand [N 10 (1961)] III-1-1
handrol, tuinrol wals: wals (Broekhuizen) Een kleine rol voor gebruik in de tuin of op een klein perceel; deze rol wordt door een persoon voortgetrokken aan een touw dat op twee plaatsen aan het raam bevestigd is, of aan een met het raam verbonden steel met handgreep. Zie de afb. 85 en 86. [JG 1a; N 11A, 186a; A 40, 9f; div.] I-2
handschoen vingerwant: vingerwaante (Broekhuizen) handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)] III-1-3
handschoen zonder vingers halfwant: halfwante (Broekhuizen) wanten of handschoenen die de vingers onbedekt laten [meténtjes] [N 23 (1964)] III-1-3
handvol hooi, pluk hooi bosje: bȳskǝ (Broekhuizen) De kleine hoeveelheid hooi die men met de handen kan oppakken. Soms wordt uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de pluk hooi die men in de hand pakt en de hoeveelheid die men in de armen kan nemen, bij voorbeeld in L 295: een "tuske" is zoveel als men in de handen kan nemen, en een "ervel" is zoveel als men in de armen kan nemen; in Q 200, 247 en 247a is dit respectievelijk een "floes" en een "wis". Soms geven diminutiva aanleiding tot klankschilderende woorden; ze staan achter in het lemma bijeen. [N 14, 116; N 14, 131 add.; monogr.] I-3
handzeef zift: zeft (Broekhuizen) De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.] I-4
hangslot hangslot: hangslot (Broekhuizen, ... ) hangslot [N 07 (1961)] III-2-1