21285 |
heer |
prins:
prî.ns (L247p Broekhuizen)
|
heer [RND]
III-3-1
|
18015 |
hees, schor |
hees:
heis zien (L247p Broekhuizen),
hĕs (L247p Broekhuizen, ...
L247p Broekhuizen)
|
schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
26741 |
heizicht, heizeis |
heizicht:
hęjzēxt (L247p Broekhuizen)
|
Gereedschap om hei te maaien. In dit lemma zijn verwerkt de gegevens van de enqu√™tevraag naar ''de zeis om hei te maaien'' (I, 26b) en de vraag naar ''de zeis speciaal voor hei te maaien en russen te steken'' in N 18, vraag 77. Van Vessem wijst op pag. 99 ook al op het probleem dat veel informanten de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen gebruiken, omdat de overeenkomst tussen beide werktuigen erg groot is. Ook in dit lemma komen de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen voor. Men mag er niet van uitgaan dat de verschillende woordtypen steeds hetzelfde gereedschap aanduiden. Gemeenschappelijk is welde gebruiksmogelijkheid van dit gereedschap, namelijk om er hei mee te maaien. Een verschil tussen heizicht en heizeis kan zijn dat de heizicht twee handvaten heeft, terwijl de heizeis één handvat heeft. Het blad van de heizicht kan ook kleiner zijn en vooral korter dan dat van de heizeis.' [N 18, 77; I, 26b]
II-4
|
26734 |
heizode |
heivlag:
hęi̯vlax (L247p Broekhuizen),
vlag:
vlax (L247p Broekhuizen)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
hekken:
hɛkǝ (L247p Broekhuizen),
hɛkǝn (L247p Broekhuizen),
varen:
vārǝ (L247p Broekhuizen)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
18998 |
helpen |
helpen:
helpe (L247p Broekhuizen)
|
helpen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
19915 |
hemel |
hemel:
he.məl (L247p Broekhuizen)
|
hemel [RND]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
kloek:
kluk (L247p Broekhuizen)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
33757 |
hengstveulen |
hengstveulen:
heŋstvø̄lǝ (L247p Broekhuizen)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|
34440 |
herdershond |
schepershond:
sxīǝpǝrshōnt (L247p Broekhuizen),
sxīǝpǝrshǫnt (L247p Broekhuizen)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|