17959 |
hurken |
(zich) hurken:
hurke (L247p Broekhuizen, ...
L247p Broekhuizen,
L247p Broekhuizen),
op de hukjes gaan zitten:
op de hūūkskes gaon zitte (L247p Broekhuizen),
op de hukken gaan zitten:
op de hoeke gaon zitte (L247p Broekhuizen)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (L247p Broekhuizen)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
17942 |
ijsberen |
drentelen:
drentele (L247p Broekhuizen)
|
lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20771 |
ijsje |
ijswafeltje:
Syst. WBD 2 laagjes, als van een ijsje, met daar tussen roze of witte zoetigheid
ieswöffelkes (L247p Broekhuizen)
|
Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
īzǝrǝ [eg] (L247p Broekhuizen)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gavel:
gāvǝl (L247p Broekhuizen)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
17701 |
ingewanden |
geschlings (<du.):
gesleuns (L247p Broekhuizen),
ingewanden:
iengewande (L247p Broekhuizen)
|
ingewanden [N 10a (1961)]
III-1-1
|
33030 |
inkappen, eerste slagen maken met de zicht |
aanmaaien:
an[maaien] (L247p Broekhuizen)
|
De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f]
I-4
|
33259 |
inkarnaatklaver, franse klaver |
poppeklaver:
pǫpǝ[klaver] (L247p Broekhuizen)
|
Trifolium incarnatum L. Een 15 tot 60 cm hoge plant met helder scharlakenrode bloemhoofdjes die van mei tot juli bloeien. Het wordt in augustus gezaaid, levert in mei een flinke snee groenvoer op en wordt dan ondergeploegd. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; L 36, 35; monogr.]
I-5
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
inspanǝ (L247p Broekhuizen),
voorspannen:
vørspanǝ (L247p Broekhuizen)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|