e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Broekhuizen

Overzicht

Gevonden: 1136
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slaan slaan: bont ɛm blou gəslāgə (Broekhuizen), slao ouw om ouw oeren (Broekhuizen) bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] III-1-2
slaapplaats van de knecht bij het vee paardskamer: pɛrtskāmǝr (Broekhuizen) De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.] I-6
slagboom boom: boom (Broekhuizen) Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.] I-8
slappe koffie poelie: Syst. WBD  poelie (Broekhuizen) Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)] III-2-3
slecht gesneden hengst klophengst: klǫpheŋst (Broekhuizen) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht weer, hondenweer beestenweer: biejestewae:r (Broekhuizen), hondenweer: hóndewae:r (Broekhuizen), hóndewaer (Broekhuizen) slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] III-4-4
slenteren flanteren: WNT: flenteren: bijvorm van slenteren, gew.  flantere (Broekhuizen), schoepen: schuupe (Broekhuizen, ... ) lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
slepen slepen: slęi̯pǝ (Broekhuizen) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2
sliepuit liep, liep, liep: līēp, līēp, līēp (Broekhuizen), sliepuit: sliei̯p ùùt (Broekhuizen) uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)] III-3-2
slip-over slip-over: slipover (Broekhuizen) slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] III-1-3