17870 |
slaan |
slaan:
bont ɛm blou gəslāgə (L247p Broekhuizen),
slao ouw om ouw oeren (L247p Broekhuizen)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
33390 |
slaapplaats van de knecht bij het vee |
paardskamer:
pɛrtskāmǝr (L247p Broekhuizen)
|
De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.]
I-6
|
33728 |
slagboom |
boom:
boom (L247p Broekhuizen)
|
Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
20647 |
slappe koffie |
poelie:
Syst. WBD
poelie (L247p Broekhuizen)
|
Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
klophengst:
klǫpheŋst (L247p Broekhuizen)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
25152 |
slecht weer, hondenweer |
beestenweer:
biejestewae:r (L247p Broekhuizen),
hondenweer:
hóndewae:r (L247p Broekhuizen),
hóndewaer (L247p Broekhuizen)
|
slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
17930 |
slenteren |
flanteren:
WNT: flenteren: bijvorm van slenteren, gew.
flantere (L247p Broekhuizen),
schoepen:
schuupe (L247p Broekhuizen, ...
L247p Broekhuizen)
|
lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
slęi̯pǝ (L247p Broekhuizen)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.]
I-2
|
22469 |
sliepuit |
liep, liep, liep:
līēp, līēp, līēp (L247p Broekhuizen),
sliepuit:
sliei̯p ùùt (L247p Broekhuizen)
|
uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)]
III-3-2
|
18694 |
slip-over |
slip-over:
slipover (L247p Broekhuizen)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)]
III-1-3
|