| 19553 |
lepel |
lepel:
ləper (Q159p Broekom)
|
Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
| 19125 |
leugen |
leugen:
da es enn luigen (Q159p Broekom)
|
Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
| 21002 |
leverpastei |
leverpat:
lə.vərpəteͅi (Q159p Broekom),
pat:
pəteͅi (Q159p Broekom)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 20514 |
leverworst |
witte pens:
witə pɛ.ns (Q159p Broekom)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 21506 |
liberaal |
liberaal:
’t is enne liberool (Q159p Broekom)
|
Het is een liberaal. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
| 26526 |
lichten |
openzetten:
ǭǝpǝze̜tǝ (Q159p Broekom),
vaster zetten:
vastǝr [zetten] (Q159p Broekom)
|
De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144]
II-3
|
| 21473 |
lid van een vereniging |
lid:
en lit van een vereniging (Q159p Broekom)
|
Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
| 17647 |
lies |
lies:
lis (Q159p Broekom)
|
Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12
|
| 24343 |
lieveheersbeestje |
lievevrouwebeestje:
ook in ZND 16, 006
lievevrouwebeͅskə (Q159p Broekom),
smoutbeestje:
ook in ZND 16, 006
smaadbeestje (Q159p Broekom)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
| 26438 |
ligger |
onderste:
ǫndǝrstǝ (Q159p Broekom)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|