32781 |
meerdelige eg |
dobbele [eg]:
dǫbǝl [eg] (Q159p Broekom)
|
Bedoeld wordt een combinatie van twee of meer eggen van dezelfde soort en grootte, die - naast elkaar liggend en meestal onderling verbonden, met haken of korte kettingen aan een gemeenschappelijke trekbalk bevestigd zijn; zie afb. 62. Zulk een combinatie werd gewoonlijk door twee paarden getrokken. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid drie ook varianten van het type ''drij''. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men het lemma ''eg''. [N 11, 67 + 76; N 11A, 162a + b; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
mǭx (Q159p Broekom)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24331 |
meikever |
engel:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; klein en bruin
engel (Q159p Broekom),
mulder:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
moͅldər (Q159p Broekom),
pater:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; bruin
paoter (Q159p Broekom),
preekheer:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
preikjējər (Q159p Broekom),
pruisworm:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
prōəsweui̯rm (Q159p Broekom)
|
meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
34237 |
melk |
melk:
mɛ.lǝk (Q159p Broekom)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
melkmachine:
mę.lǝkmǝšin (Q159p Broekom)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
34226 |
melken |
melken:
mɛ.lǝkǝ (Q159p Broekom),
mɛlkǝ (Q159p Broekom)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
33778 |
melkgebit |
melktanden:
mę.lǝktān (Q159p Broekom),
veulenstanden:
vø̄.lǝstān (Q159p Broekom)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
24212 |
merel |
blaan:
blon (Q159p Broekom, ...
Q159p Broekom)
|
merel [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)]
III-4-1
|
33754 |
merrie |
merre:
merǝ (Q159p Broekom)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
33758 |
merrieveulen |
merreveulen:
merǝvø̄.lǝ (Q159p Broekom)
|
Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b]
I-9
|