18916 |
gedwee |
gedwee:
gedwĕĕ (L434a Broeksittard)
|
gedwee [SGV (1914)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
geelgors:
geìlgör (L434a Broeksittard)
|
geelgors [Roukens 03 (1937)]
III-4-1
|
29054 |
geer |
geer:
gēr (L434a Broeksittard)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
gēēhonger (L434a Broeksittard)
|
geeuwhonger [SGV (1914)]
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
graaf:
grāf (L434a Broeksittard),
sloot:
šlōt (L434a Broeksittard)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gehucht (L434a Broeksittard)
|
gehucht [SGV (1914)]
III-3-1
|
21318 |
gejoel |
gejoel:
gejoel (L434a Broeksittard)
|
gejoel [SGV (1914)]
III-3-1
|
33264 |
gele lupine |
filipinen:
filǝ`pinǝ (L434a Broeksittard)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
23206 |
geloof |
geloof:
gelouf (L434a Broeksittard)
|
geloof [SGV (1914)]
III-3-3
|
23320 |
gelooven |
geloven:
geluiven (L434a Broeksittard)
|
gelooven [SGV (1914)]
III-3-3
|