| 25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
riem (L434a Broeksittard)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 33509 |
rijshout, bonenstaak |
rijs:
ries (L434a Broeksittard),
riezer (L434a Broeksittard),
riés (L434a Broeksittard)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
| 34643 |
rijtuig |
rijtuig:
ritȳx (L434a Broeksittard)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
| 17599 |
rimpels |
rimpels:
rumpelen, rumpel (L434a Broeksittard)
|
Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)]
III-1-1
|
| 22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
ringstèke (L434a Broeksittard)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 21200 |
rit |
rit:
rit (L434a Broeksittard)
|
rit [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (L434a Broeksittard)
|
ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 33478 |
rode aalbes |
wiemer:
wiemer (L434a Broeksittard)
|
aalbes [SGV (1914)]
I-7
|
| 34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ (L434a Broeksittard)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
| 34547 |
roep- en lokwoord voor de jonge eend |
wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ (L434a Broeksittard)
|
[VC 14, 2s -r-; monogr.]
I-12
|