28392 |
fijnkool |
fijnkool:
fīnkoal (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Steenkolen met een afmeting kleiner dan 10 mm. [N 95, 463]
II-5
|
18121 |
fijt |
fijt:
fīēt (Q035p Brunssum),
ut fiĕt (Q035p Brunssum)
|
nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20511 |
filet, haas |
filet:
fĭĕ⁄lee (Q035p Brunssum),
ossehaas:
òssehāās (Q035p Brunssum)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21853 |
filiaal |
tweede winkel:
2e winkul (Q035p Brunssum)
|
de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24146 |
fladderen |
flodderen:
flodderən (Q035p Brunssum)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18648 |
flaphoed |
flambard (fr.):
flambaar (Q035p Brunssum)
|
flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20838 |
flauw |
flauw:
flauw (Q035p Brunssum)
|
niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flauw valle (Q035p Brunssum),
kwalijk vallen:
koalik valle (Q035p Brunssum),
koalik vallu (Q035p Brunssum),
kwalijk - [neervallen, cfr. vraagstelling]; doch in aansluiting met andere antwoorden gewoon kwalijk vallen (rk).
koalik [vallen} (Q035p Brunssum),
niet goed worden:
neet goot wéérə (Q035p Brunssum),
van de sokken gaan:
van de zukke goan (Q035p Brunssum)
|
het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)] || Wilt u het volgende zinnetje aanvullen: hij kreeg zon harde klap, hij viel ... neer. (buiten bewustzijn) [DC 60 (1985)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28043 |
flens |
flens:
flɛns (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Emma])
|
Opstaande rand aan het einde van buizen om deze met schroeven aan elkaar te kunnen verbinden. [N 95, 826; monogr.]
II-5
|
20525 |
flensje |
koekje:
keuksken (Q035p Brunssum),
platsje:
plét⁄skə (Q035p Brunssum)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|