30204 |
gebint |
gebint(e):
gǝbønj (Q035p Brunssum)
|
Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.]
II-9
|
17623 |
gebit |
gebit:
gebeet (Q035p Brunssum)
|
gebit [N 10a (1961)]
III-1-1
|
30037 |
gebluste kalk |
leskalk:
lɛškalǝk (Q035p Brunssum)
|
Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.]
II-9
|
18335 |
gebreide kous |
gestrikte hoos:
gestrikde haos (Q035p Brunssum),
strikhoos:
sjtrikhaos (Q035p Brunssum)
|
breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18144 |
gebrekkig |
gebrekkelijk:
#NAME?
gebrieəkelich (Q035p Brunssum)
|
gebrekkig [SGV (1914)]
III-1-2
|
21320 |
gebrekkig spreken |
stamelen:
schtaamuln (Q035p Brunssum)
|
gebrekkig spreken [hakkelen, tottelen, stamelen, touwen, tatewalen, totteren, stotteren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gebroek (Q035p Brunssum),
gebroeək (Q035p Brunssum),
Sub sjterve: sterven. Sjterve is e oud gebroek. Sèndj t is oetgevónge is gènne t leëve mieë zieëker.
gebroek (Q035p Brunssum)
|
[Gebruik]. || Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)] || gebruik [SGV (1914)]
III-3-2
|
21492 |
geburen |
naburen:
naoburn (Q035p Brunssum)
|
alle buren samen [geburen, gebuur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19249 |
gedachtenis |
achtergedacht:
achtergedech (Q035p Brunssum)
|
nagedachte [SGV (1914)]
III-1-4
|
28106 |
gedeeltelijk opvullen |
pfuschen:
fušǝ (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Open ruimten in de opvulling laten. Dit werd volgens Lochtman (pag. 173) vroeger, toen er nog met de hand werd opgevuld, uit luiheid gedaan. Volgens een invuller uit Q 121 kon de term "pfuschen" ook worden gebruikt voor het verwerken van oud hout in de opvulling in plaats van stenen. Dit was ten strengste verboden omdat het mijnschade kon veroorzaken. Zie ook het lemma Een Stuk Mijngang Onopgevuld Laten, Wld II.4, pag. 82. [N 95, 553; N 95, 554; monogr.; div.]
II-5
|