19054 |
gegadigde |
liefhebber:
leefhöbber (Q035p Brunssum)
|
gegadigde [SGV (1914)]
III-1-4
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
grax (Q035p Brunssum),
voots:
voats (Q035p Brunssum),
vutš (Q035p Brunssum),
vōǝtš (Q035p Brunssum),
vootsje:
vø̜tskǝ (Q035p Brunssum)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
vacht:
vax (Q035p Brunssum)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|
17621 |
gehemelte |
raak:
raake (Q035p Brunssum)
|
gehemelte [raak, geemel] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
19263 |
gehoorzamen |
luisteren:
loesturu (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum,
Q035p Brunssum)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] || gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
guhug (Q035p Brunssum),
officieel gehucht : geen eigen woord
gehucht (Q035p Brunssum)
|
een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] || gehucht [SGV (1914)]
III-3-1
|
17960 |
gehurkt zitten |
hukje zitten:
Kinderspel.
huukske zitte (Q035p Brunssum),
op de hukken zitten:
op de huuke zitte (Q035p Brunssum)
|
hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
27539 |
geit |
geit:
gēt (Q035p Brunssum)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
21318 |
gejoel |
gejuich:
gejoech (Q035p Brunssum),
spektakel (<fr.):
špəktakel (Q035p Brunssum)
|
gejoel [SGV (1914)]
III-3-1
|
19265 |
gek |
gek:
gek (Q035p Brunssum),
gèk (Q035p Brunssum)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|