25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelieku (Q035p Brunssum),
schijnen:
shiĕnu (Q035p Brunssum)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22334 |
gelijkspelen |
quitte (fr.):
kiet (Q035p Brunssum)
|
Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23206 |
geloof |
geloof:
oo naar oa toe
gloof (Q035p Brunssum)
|
geloof [SGV (1914)]
III-3-3
|
23320 |
gelooven |
geloven:
gleuve (Q035p Brunssum)
|
gelooven [SGV (1914)]
III-3-3
|
28131 |
geluid maken |
malen:
mālǝ (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Gezegd van schuivend dakgesteente. [N 95, 889]
II-5
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
hommelen:
hoemulu (Q035p Brunssum),
hŏĕmələ (Q035p Brunssum)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19273 |
gelukken |
lukken:
lukku (Q035p Brunssum)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemekkelich (Q035p Brunssum),
gemekkelik (Q035p Brunssum),
gemèkkəlig (Q035p Brunssum),
handig:
henjig (Q035p Brunssum),
makkelijk:
mèk⁄kəlik (Q035p Brunssum),
op zijn gemak:
op zīē gemaak (Q035p Brunssum)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
25527 |
gemalen en gezuiverd graan |
gebakte:
gǝbeqdǝ (Q035p Brunssum)
|
Omdat de vraagstelling niet helemaal duidelijk was, kwamen er bij de antwoorden op de vraag naar de naam voor "gemalen en gezuiverd graan" zowel meel- als bloem-opgaven voor. Meel bestaat uit het inwendige van de tarwe- of roggekorrel plus de zemel, dus het is de geheel vermalen korrel, terwijl de bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern (Schoep blz. 12). Vroeger werd de gehele korrel vermalen tot meel. Daarna werd het meel gezeefd, waarbij een groot deel der zemelen achterbleef op de zeef. Het gezeefde product was dan de bloem, die echter nog heel wat zemeldelen bevatte (Schoep blz. 13). De voor dit lemma opgegeven bloem-varianten zijn verplaatst naar het lemma ''bloem''. [N 29, 14b; N 29, 15c; N 16, 80]
II-1
|
25526 |
gemalen, niet gezuiverd graan |
grove bloem:
grōf blōm (Q035p Brunssum),
ruwgoed:
ruwgōt (Q035p Brunssum)
|
De inhoud van het lemma beantwoordt niet in alle gevallen duidelijk aan het lemma-opschrift. Er is een groep woordtypen die een algemene benaming geeft, een tweede groep duidt op "gemalen, niet gezuiverd graan", een derde duidt een bepaald soort ongezuiverd meel aan en de vierde groep geeft aan dat dit graan voor veevoer wordt bestemd of dat dit afval is. [N 29, 14a]
II-1
|