e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q035p plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gleiswerk gleiswerk: glęjwęrk (Brunssum) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
gleuf voor schudgootmotor mōtorlok: mōtǝrloak (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Een in de wand uitgesneden gleuf van ongeveer 50 cm diepte, waarin de drukluchtmotor die de schudgoten aandrijft, kan worden geplaatst. Te Eisden liggen de motoren naast de schudgoten zodat er aldaar geen gleuven bestaan (Defoin pag. 98). [monogr.; N 95, 628] II-5
glijbaan roetsjbaan: roetsjbaan (Brunssum) Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
glijden litsen: liĕtsjə (Brunssum, ... ), litše (Brunssum, ... ), schuiven: schŭvu (Brunssum, ... ), sleuren: Spel  šleere (Brunssum) glijden [SGV (1914)], [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-1-2, III-3-2
glimlachen gremelen: grĭĕ⁄əmələ (Brunssum), grijnslachen: grienschlechu (Brunssum) onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)] III-1-4
glimworm gloeiwormpje: glujwurmke (Brunssum), WLD  gleujwurmkūn (Brunssum), goudwormpje: gōōdwurmke (Brunssum, ... ), vuurkevertje: vuurkäverke (Brunssum), vuurkoninkje: vuurköneike (Brunssum), vuurwormpje: vuurwurmke (Brunssum, ... ) glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] III-4-2
gluiperd gluiperd: glupurd (Brunssum), glupurds (Brunssum), loerder: luurder (Brunssum) een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiper [SGV (1914)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)] III-1-4
goed liggen goed: gōt (Brunssum) Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51] I-11
goedkoop billig (du.): (billig) (Brunssum), goedkoop: goodkoap (Brunssum) goedkoop [SGV (1914)] III-3-1
goedzak goede bluts: goaw blutsj (Brunssum), goow blutsj (Brunssum), goede broer: gowe brower (Brunssum), goede hals: gowen haus (Brunssum) een persoon die altijd goed handelt en goed is voor andere mensen [goedzak, godsblok] [N 85 (1981)] || goedzak [SGV (1914)] III-1-4