24181 |
kemphaan |
kemphaan:
kemphaan (Q035p Brunssum)
|
kemphaan (29 alleen langs de rivieren in weiland; mannetjes hebben in het voorjaar bonte veerkragen en houden gezamenlijke schijngevechten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19053 |
kennen |
kennen:
i open
kinne (Q035p Brunssum)
|
kennen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21283 |
kerel |
kerel:
kèl (Q035p Brunssum),
kɛ.əl (Q035p Brunssum)
|
kerel [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
29111 |
keren |
draaien:
drēǝ (Q035p Brunssum)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.]
I-1
|
28018 |
kerf |
kerf:
kęrf (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een inham in de koollaag ter breedte van het pand, vanwaaruit de houwer de kool evenwijdig aan de splijtvlakken kan afbouwen. Zie ook het lemma Inkerven. [N 95A, 11; monogr.; Vwo 256; Vwo 394; Vwo 395; Vwo 503]
II-5
|
23214 |
kerk |
kerk:
kirk (Q035p Brunssum)
|
kerk [SGV (1914)]
III-3-3
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
kirkuf (Q035p Brunssum),
kirköf (Q035p Brunssum)
|
Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
24182 |
kerkuil |
kerkuil:
kirkūūl (Q035p Brunssum),
ü van du mühle
kirk-ül (Q035p Brunssum)
|
uil: kerkuil (34 gespikkeld oranje boven, wittig onder; hartvormig gezicht; broedt boven in grote schuren en torens; roep [chchchchchchch] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23334 |
kerkwaarts |
heimwaarts:
hevešj (Q035p Brunssum)
|
kerkwaarts [SGV (1914)]
III-3-3
|
22803 |
kermis |
kermis:
kErremes (Q035p Brunssum),
kɛrəməs (Q035p Brunssum),
Oorspronkelijk kerkmis.
kirmis (Q035p Brunssum)
|
kermis [GTRP (1980-1995)], [RND] || Kermis.
III-3-2
|