20584 |
kooksel |
kook, de -:
kaoək (Q035p Brunssum)
|
kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
hoofd:
heuer (pl) (Q035p Brunssum),
hoofd moes:
heut moos (Q035p Brunssum),
hoofdje moes:
hötje moos (Q035p Brunssum)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
28000 |
koolbank |
kolenbank:
koalǝbaŋk (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een koollaag bestaat in de regel uit verschillende bankjes kool die onderling gescheiden zijn door laagjes steen of doorgroeid gesteente. Langs deze gelaagdheid laat de kool los. [N 95, 476; monogr.]
II-5
|
28014 |
koolfront |
koolfront:
koalfront (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
De zijde in de lengterichting van de pijler die in de steenkoollaag vooruitgedreven wordt. [N 95, 474; monogr.; N 95, 398; Vwo 432]
II-5
|
28393 |
koolgruis |
kolengruis:
koalǝgrȳs (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Maurits])
|
Koolgruis. Jongeneel (pag. 42/49) maakt onderscheid tussen "mascherang" en "pof". Met de eerste term duidt hij kolengruis met grote stukken aan, met de tweede kolengruis met kleine stukken. Zie ook de lemmata Stukkool en Schachtkool. [N 95, 465; monogr.]
II-5
|
27997 |
koollaag |
kolenlaag:
koalǝloax (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
laag:
loax (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
[N 95, 186; N 95, 472; monogr.]
II-5
|
24192 |
koolmees, mees |
bijmees:
biejméés (Q035p Brunssum),
bijmeesje:
biemeeske (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum),
koolmees:
koelmees (Q035p Brunssum),
mees:
mees (Q035p Brunssum)
|
Hoe heet de koolmees? [DC 06 (1938)] || koolmees (14 flinkste en bekendste der boombuitelaars; gele zijkanten; broedt in allerlei gaten, ook bij huizen; roep vaak [tie-ta] of [tie-tie-ta] [N 09 (1961)] || mees [SGV (1914)]
III-4-1
|
28097 |
koolploeg, koolschaaf |
kolenploeg:
koalǝplōx (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schaafploeg:
šāfplōx (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Toestel voor het losmaken en laden van steenkool. De koolploeg snijdt en breekt de steenkool los en stuwt die opzij in een transporteur die onmiddellijk naast de koolploeg ligt. De transporteur dient niet alleen voor de afvoer van de kolen, maar ook als geleiding voor de koolploeg om de ploeg op zijn plaats te houden en tegen de steenkoolwand te drukken. Telkens na het voorbijgaan van de ploeg moet de transporteur weer verder naar het koolfront worden geschoven. Daartoe dienen persluchtcylinders, die om de vijf a zes meter aan de transporteur zijn bevestigd en achtereenvolgens worden bediend. De "PF 0" die men in de mijnen van Winterslag en Waterschei gebruikt, is volgens de invuller uit Q 3 een "Schnellhobel" met een snelle kettingtransporteur; de "PF I" en "PF II" daarentegen zijn langzamere typen met een brede kettingtransporteur. "PF" is een afkorting voor Panzerförderer. [N 95, 597; N 95, 599; monogr.; Vwo 379; Vwo 673; Vwo 718]
II-5
|
28098 |
koolploegmotor |
to-ramul:
toramȳl (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Eisden])
|
De motor van de schaafploeg. De opgave "to-ramul" uit Q 35 verwijst naar een speciale manier van aandrijving van de schaafploeg. Daarbij brengt een elektromotor via een vloeistofkoppeling en tandwielkast de ramulkast in beweging, die op haar beurt, na bekrachtiging door lucht, voor de schaafkettingaandrijving zorgt. Met deze uitvoering kan de schaafsnelheid onafhankelijk van de transporteur worden geregeld (MBK III pag. 33). [N 95, 605a]
II-5
|
28013 |
koolpost |
kolenpost:
koalǝpos (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Werkpunt aan het koolfront. [N 95, 473; monogr.]
II-5
|