18571 |
lichte overjas |
demi-saison (fr.):
demisaison (Q035p Brunssum),
gabardine (fr.):
gabberdien (Q035p Brunssum)
|
herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
garetig:
gaaretig (Q035p Brunssum),
krijtelijk:
uu v. vuur maar korter
kruutelig (Q035p Brunssum)
|
kregel [SGV (1914)] || lichtgeraakt [SGV (1914)]
III-1-4
|
22750 |
lied, liedje |
lied:
leed, leedje (Q035p Brunssum),
leet (Q035p Brunssum),
liedje:
le.tjə (Q035p Brunssum),
leehtje (Q035p Brunssum),
stukje:
štökske (Q035p Brunssum)
|
lied [SGV (1914)] || liedje [GTRP (1980-1995)], [RND] || Liedje.
III-3-2
|
22696 |
liederen (mv.) |
stukken:
štökker (Q035p Brunssum)
|
liederen (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
19059 |
lief |
lief:
leef (Q035p Brunssum)
|
lief [SGV (1914)]
III-1-4
|
19061 |
liefde |
hart:
hart hubbu (Q035p Brunssum),
liefde:
leefde (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum),
leef⁄də (Q035p Brunssum)
|
liefde [SGV (1914)] || warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
18881 |
liefkozen |
keieren:
kejjere (Q035p Brunssum),
cf. WNT VIII-1, kol. 498, s.v. kuieren II, praten, kouten, van onbekende oorsprong, in algemenere taal niet gebruikt; vgl. De Vries, Ned.Etym.Wb, pag. 368 s.v. "kuieren
kejjere (Q035p Brunssum),
lief doen:
leefduuje (Q035p Brunssum),
liefh ebben:
(leefduuje).
leefhabbe (Q035p Brunssum),
liefhebben:
leefhubbe (Q035p Brunssum)
|
liefkozen [SGV (1914)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
leege (Q035p Brunssum),
leĕgu (Q035p Brunssum),
lēē⁄gə (Q035p Brunssum)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || liegen [SGV (1914)] || onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
27466 |
lier |
lier:
līr (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
Algemene benaming voor een hijswerktuig met horizontaal geplaatste as waarmee bijvoorbeeld mijnwagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden. Een lier kan met de hand of mechanisch, bijvoorbeeld elektrisch of met perslucht, worden aangedreven. Volgens Defoin (pag. 174) maakt men in Nederland naar aanleiding van de aandrijving een onderscheid tussen een windas en een lier: de windas wordt met de hand gedraaid en de lier met een motor. Omdat vraag N 95A, 13 vrij algemeen was gesteld ("Hoe noemt u een lier waarmee wagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden") en omdat de lier in de mijn voor veel doeleinden wordt gebruikt, zijn de antwoorden "Hollandse lier" (Q 21), "rooflier" (Q 21), "stijlentrekker" (L 374) en "koepe-lier" (Q 21) verplaatst naar respectievelijk de lemmata Rooflier, Stijlentrekker en Koepe-lier. De opgave "kolom" uit Q 21 is volgens de invuller een zuilenlier en de term "mopje" werd volgens de zegsman uit Q 121a gebruikt voor een kleine lier in doortochten. De term "lier" is volgens de respondent uit Q 121c een Nederlandse benaming die op de Domaniale mijn pas in zwang kwam toen er een Nederlands sprekend kader op de mijn tewerkgesteld werd. [N 95A, 13; monogr.; N 95, add.; Vwo 477; Vwo 797]
II-5
|
17647 |
lies |
lies:
līēs (Q035p Brunssum)
|
lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
III-1-1
|