25513 |
oppoken |
rammelen:
ramǝlǝ (Q035p Brunssum),
rochelen:
rǫxǝlǝ (Q035p Brunssum)
|
Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
18030 |
oprispen |
oprupsen:
òprupsje (Q035p Brunssum),
opstoten:
opsjtoote (Q035p Brunssum),
opstoete (Q035p Brunssum),
rupsen:
rupsje (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21157 |
oprit |
bergje:
bergskn (Q035p Brunssum)
|
een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19322 |
opschepper |
boheits-kramer:
ənə behéj⁄skrĭĕəmər (Q035p Brunssum)
|
zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
opschŭvu (Q035p Brunssum),
schuiven:
sjūūvə (Q035p Brunssum)
|
Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25480 |
opslagplaats voor brood |
broodkamer:
brutkāmǝr (Q035p Brunssum),
magazijn:
magǝzīn (Q035p Brunssum)
|
Het kan hier gaan om een aparte ruimte voor het opslaan van brood. Daarop wijzen woordtypen als "broodkamer", "broodmagazijn", "broodhok". De informant van L 270 vermeldt inderdaad dat het een ruimte is aansluitend naast de bakkerij. Andere woordtypen als "broodrek", "lader", "broodschap" duiden erop dat deze opslagplaats niet perse een apart vertrek hoeft te zijn. [N 29, 105d; N 29, 105e]
II-1
|
17900 |
optillen |
lichten:
luchte (Q035p Brunssum),
lugtə (Q035p Brunssum),
oplichten:
opluchtu (Q035p Brunssum),
òpløXtə (Q035p Brunssum),
óplugtə (Q035p Brunssum)
|
(Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND]
III-1-2
|
28004 |
opvangen |
aanbouwen:
ānbǫwǝ (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Maurits]),
voorpfänden:
vȳrvɛntǝ (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Loszittende gesteentelagen in het dak niet wegnemen, maar ondersteunen. Het woordtype "(een) spits voortrekken" (L 374, L 426, L 433, Q 15, Q 21, Q 113) duidt een manier van ondersteunen aan waarbij men een halfhout met het ene uiteinde op de bestaande ondersteuning bevestigt en onder het andere einde een stijl plaatst. [N 95, 899; N 95, 892; N 95, 367; monogr.; N 95, 575; Vwo 2; Vwo 471]
II-5
|
27609 |
opvuldienst |
vulschicht:
vølšix (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
In Nederland de dienst, in Belgiē de post die zorgt voor het opvullen van het ontgonnen pand. [N 95, 546; monogr.; Vwo 846; Vwo 850]
II-5
|
28104 |
opvullen |
blazend vullen:
bloazǝnt vølǝ (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een ontkoold pand met stenen en/of zand opvullen. [N 95, 541; N 95, 542; N 95, 543; N 95, 555; monogr.; Vwo 731; Vwo 732; Vwo 847]
II-5
|