34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
lem, lem, lem:
lɛm, lɛm, lɛm (Q035p Brunssum)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
roope (Q035p Brunssum),
roopn (Q035p Brunssum)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen [SGV (1914)]
III-3-1
|
33841 |
roepen van de hengst naar de aankomende merrie |
joechelen:
jugǝlǝ (Q035p Brunssum),
kraaien:
krei̯ǝ (Q035p Brunssum)
|
Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c]
I-9
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (Q035p Brunssum)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
20819 |
roeren |
roeren:
reure (Q035p Brunssum)
|
roeren [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
19606 |
roerzeef |
soepzeef:
soep-zeef (Q035p Brunssum)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25088 |
roest |
roest:
ròs (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25084 |
roesten |
roesten:
ròste (Q035p Brunssum)
|
roesten [SGV (1914)]
III-4-4
|
21363 |
roezemoezen |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.v
lispuln (Q035p Brunssum),
roezemoezen:
laatste oe langer
roezemoeze (Q035p Brunssum)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] || roezemoezen [SGV (1914)]
III-3-1
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (Q035p Brunssum)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|