19081 |
schaden (ww.) |
scha:
scha (Q035p Brunssum),
scha doen:
scha doee (Q035p Brunssum)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
schatten (du.):
in der shatte (Q035p Brunssum),
scheem:
de šeem (Q035p Brunssum),
der sheem (Q035p Brunssum),
sjéém (Q035p Brunssum),
šjeem (Q035p Brunssum)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw [SGV (1914)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
27639 |
schaft |
botteren:
butǝrǝ (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De invuller uit Q 121c merkt voor de Domaniale mijn op dat de schaft duurde van half elf tot kwart voor elf. [N 95, 55; N 95, 53a; N 95, 53b; N 95, 50; monogr.; Vwo 494; Vwo 498; Vwo 679]
II-5
|
27640 |
schaftboterhammen |
botterhammen:
(enk)
botram (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Boterhammen die mee ondergronds werden genomen. "Dobbelen" waren dubbele boterhammen die men at tijdens de pauze. [N 95, 51; monogr.]
II-5
|
21092 |
schaften |
botteren:
butǝrǝ (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schaften:
schaftu (Q035p Brunssum),
sjàftə (Q035p Brunssum),
ungeren:
unjere (Q035p Brunssum)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || schaften [SGV (1914)] || Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690]
II-5, III-3-1
|
27683 |
schaftlokaal |
schaftlokaal:
šaflokāl (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6]
II-5
|
21483 |
schafttijd |
schafttijd:
schaftied (Q035p Brunssum),
schofttijd:
šoftit (Q035p Brunssum),
ungeren:
alleen voor de landbouwer in den zomertijd v. Pinksteren tot Oct. v. ná t middagmaal tot 3 uur
unjere (Q035p Brunssum)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || schafttijd [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
šjanj (Q035p Brunssum)
|
schande [SGV (1914)]
III-3-3
|
34494 |
scharrelen |
scharren:
šarǝ (Q035p Brunssum)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
19045 |
schaterlachen |
baljoenen:
dezelfde betekenis.
baljoēne (Q035p Brunssum),
kapot lachen:
kapot lache (Q035p Brunssum),
kwaken:
kwaake (Q035p Brunssum),
schateren:
sjaatere (Q035p Brunssum)
|
bescheuren, iets bescheuren in de betekenis van erbij scheuren van het lachen; betekenis/uitspraak [N 38 (1971)] || schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)]
III-1-4
|