e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q035p plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snipper snippertje: shniepurku (Brunssum) een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)] III-3-1
snoepen slokken: šlokke (Brunssum) snoepen [SGV (1914)] III-2-3
snoeperig lief: leef (Brunssum, ... ) snoeperig [SGV (1914)] III-1-4
snoepgoed zoetigheid: zeutigheet (Brunssum) snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] III-2-3
snoepje klompje: klumpken (Brunssum), klump⁄kə (Brunssum) snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] III-2-3
snor schnauz (du.): šnauts (Brunssum), snor: snor (Brunssum), šnŏr (Brunssum), snorretje: šnorke (Brunssum) snor (knevel) [DC 01 (1931)] || snorbaard [SGV (1914)] III-1-1
snot snot: šnot (Brunssum) Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.] I-12
snotneus kute-naas: kōētnaas (Brunssum), kute-nelis: koetnellus (Brunssum), snotnelis: sjnòtnèlləs (Brunssum), snotsnaas: sjnotsnaas (Brunssum), snotterkuiken: sjnoeterkūūke (Brunssum), snotternaas: sjnoeternaas (Brunssum), snotterneus: sjnoternaas (Brunssum) een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-2, III-1-4
snottebel snotterbel: sjnoterbel (Brunssum) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snotteren snotteren: schnoĕturu (Brunssum), sjnoeətərə (Brunssum) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] III-1-2