21450 |
snipper |
snippertje:
shniepurku (Q035p Brunssum)
|
een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
20590 |
snoepen |
slokken:
šlokke (Q035p Brunssum)
|
snoepen [SGV (1914)]
III-2-3
|
19064 |
snoeperig |
lief:
leef (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum,
Q035p Brunssum)
|
snoeperig [SGV (1914)]
III-1-4
|
20549 |
snoepgoed |
zoetigheid:
zeutigheet (Q035p Brunssum)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
klompje:
klumpken (Q035p Brunssum),
klump⁄kə (Q035p Brunssum)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17753 |
snor |
schnauz (du.):
šnauts (Q035p Brunssum),
snor:
snor (Q035p Brunssum),
šnŏr (Q035p Brunssum),
snorretje:
šnorke (Q035p Brunssum)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)] || snorbaard [SGV (1914)]
III-1-1
|
34510 |
snot |
snot:
šnot (Q035p Brunssum)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18026 |
snotneus |
kute-naas:
kōētnaas (Q035p Brunssum),
kute-nelis:
koetnellus (Q035p Brunssum),
snotnelis:
sjnòtnèlləs (Q035p Brunssum),
snotsnaas:
sjnotsnaas (Q035p Brunssum),
snotterkuiken:
sjnoeterkūūke (Q035p Brunssum),
snotternaas:
sjnoeternaas (Q035p Brunssum),
snotterneus:
sjnoternaas (Q035p Brunssum)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-2, III-1-4
|
18025 |
snottebel |
snotterbel:
sjnoterbel (Q035p Brunssum)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snotteren:
schnoĕturu (Q035p Brunssum),
sjnoeətərə (Q035p Brunssum)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|