id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17694 | speeksel uitspuwen | spijen: sjpīēe (Brunssum), špieje (Brunssum), ṣpijə (Brunssum), tuffen: tuffe (Brunssum) | (speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen [SGV (1914)] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)] III-1-1 |
22384 | speelkaart | kaart: eng kaahrrt (Brunssum), speelkaart: sjpeelkaart (Brunssum) | Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || kaart [GTRP (1980-1995)] III-3-2 |
21480 | speelplaats | speelplaats: shpeĕlplaatsj (Brunssum) | de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)] III-3-1 |
19339 | speels | de brats stikt hem/haar: də bráts sjtik əm/hèùr (Brunssum), speels: sjpeels (Brunssum) | geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)] III-1-4 |
19340 | speels, dartel | geks: geks (Brunssum) | speelsch (dartel) [SGV (1914)] III-1-4 |
20287 | speen | lots: loetsch (Brunssum) | speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)] III-2-2 |
34114 | speen van de koe | deem: dɛm (Brunssum) | [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11 |
24747 | speenkruid | speenkruid: WLD schpeĕnkroed (Brunssum) | Speenkruid (ficaria verna 5 tot 25 cm hoog. De stengels zijn liggend of opstijgend; de bladeren zijn hart- of niervormig, ze zijn glanzend en lang gesteeld, met knolletjes in de onderste bladdeksels. De bloemen zijn talrijk, met vrij smalle kroonbladere [N 92 (1982)] III-4-3 |
20630 | spek | spek: spek (Brunssum) | spek [garstig~] [SGV (1914)] III-2-3 |
22841 | spel (alg.) | spel: e sjpiiel (Brunssum), ie v. mier špiel (Brunssum) | spel [GTRP (1980-1995)], [SGV (1914)] III-3-2 |