33128 |
strowis |
stroo(i)ewis:
stryǝwøš (Q035p Brunssum)
|
Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.]
I-4
|
17851 |
struikelen |
(zich) aanstoten:
zich aa štoete (Q035p Brunssum),
stronkelen:
schtronkulu (Q035p Brunssum),
taffelen:
tàffələ (Q035p Brunssum)
|
struikelen [SGV (1914)] || Struikelen: vallen of bijna vallen door met de voet tegen iets aan te stoten of door een misstap (struikelen, strommelen, stronkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21729 |
struikrover |
struikrover:
shtroekroovur (Q035p Brunssum)
|
een rover die zich in en achter struiken verbergt om vandaaruit de voorbijgangers te overvallen [binder, baanstroper, struikrover] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24745 |
struisgras |
struikgras:
WLD
schtroĕkgraas (Q035p Brunssum)
|
Struisgras (agrostis nebulosa). Een 10 tot 80 cm grote plant. De plant is zodevormig; de bladeren zijn smal en vlak en hebben een kort tongetje; de aartjes bevinden zich in eivormige, na de bloei uitgespreide pluimen, 1-bloemig, meestal violetbruin van kl [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18072 |
struma |
krop:
krop (Q035p Brunssum)
|
Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30557 |
stucadoor |
pleisteraar:
pliǝstǝrēr (Q035p Brunssum)
|
Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.]
II-9
|
25138 |
stuifsneeuw |
stuifsneeuw:
sjtōēfsjnĭĕə (Q035p Brunssum)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24932 |
stuifzand |
stuifzand:
sjtōēfzánjtj (Q035p Brunssum)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22362 |
stuiken |
kuiltjestuiken:
kuulke sjtoeke (Q035p Brunssum),
Sub koel.
kuulke sjtoeke (Q035p Brunssum),
Sub sjtoeke.
kuulke sjtoeke (Q035p Brunssum),
stuiken:
sjtoeke (Q035p Brunssum),
#NAME?
sjtoekke mit krel (Q035p Brunssum)
|
Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Knikkeren. || Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18061 |
stuipen |
begaving:
bugoaving (Q035p Brunssum),
stuipen:
schtŭŭpu (Q035p Brunssum)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|