e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q035p plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuitbeen staartbeen: sjtartbee (Brunssum) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuiven van droog zand of stof stuiven: štuuve (Brunssum) stuiven [SGV (1914)] III-4-4
stuiver stuiver: alleen in ene stuuvesj.wik  stuuver (Brunssum) stuiver [SGV (1914)] III-3-1
stuk pand: pant (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De hoeveelheid kolen die door één mijnwerker in één dienst, soms door twee mijnwerkers in twee opeenvolgende diensten, moet worden gewonnen. "Iedere kolenhouwer neemt gewoonlijk een drietal meter frontlengte voor zijn rekening. De aan elke houwer toegewezen taak heet stoklengte en wordt bij het einde van de dienst door stokmeters nauwkeurig nagemeten zodat het taakloon kan berekend worden" (Defoin pag. 86). [N 95, 482; N 95, 379; monogr.; Vwo 591; Vwo 749] II-5
stuk grond lap grond: lap gronjtj (Brunssum), stuk: štøk (Brunssum) Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.] I-8
stuk onontgonnen grond zomp: zomp (Brunssum) Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254] I-8
stukkool stukkool: štøkkoal (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Kolen met een afmeting groter dan 80 mm. Het woordtype "ringelkolen" (Q 113) is van toepassing op kleine stukken steenkool (Jongeneel pag. 52). [N 95, 461; monogr.; Vwo 349; Vwo 426; Vwo 757] II-5
stuks -vee stuk (vee): štøk (Brunssum) Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11
stuntelen haspelen: haspulu (Brunssum) moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] III-1-4
stutter stutter: štøtǝr (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Persoon die geregeld de betimmering van de mijngangen onderzoekt en onderhoudt. Volgens de informant van Q 15 was de stutter meestal een oudere houwer die zelfstandig onderhoudswerk deed in galerijen. Hij had een zogenaamd stuttersakkoord maar hij kon niet zoveel verdienen als een houwer aan het koolfront, meestal 5 à 10% boven gegarandeerd loon. [N 95, 152; monogr.; Vwo 153; Vwo 155; Vwo 371; Vwo 760; div.] II-5