28240 |
treingeleider |
treingeleider:
treingeleider (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De man die ondergronds verantwoordelijk is voor de goede gang van zaken bij het vervoer van personeel door middel van personentreinen. Uit de opgave "chef porion" uit L 286 voor de mijn van Eisden blijkt dat deze daar ook de functie van treingeleider vervult. [N 95, 715]
II-5
|
19292 |
treiteren |
judassen:
jōē⁄dàssə (Q035p Brunssum),
kissen:
kiešje (Q035p Brunssum),
koeioneren:
koejənéérə (Q035p Brunssum),
kwellen:
kwèle (Q035p Brunssum),
plagen:
plaogu (Q035p Brunssum)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] || sarren [SGV (1914)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
trek:
trik (Q035p Brunssum),
zin:
zinnèè (Q035p Brunssum)
|
trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22743 |
trekharmonica |
monica:
oe open
moeeneka (Q035p Brunssum),
trekzak:
trèkzak (Q035p Brunssum)
|
harmonica [SGV (1914)] || Trekzak, accordeon.
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
trikke (Q035p Brunssum),
trikku (Q035p Brunssum),
trikkə (Q035p Brunssum)
|
trekken [SGV (1914)] || Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18822 |
treuren |
bedroefd zijn:
bədreuf zeen (Q035p Brunssum)
|
verdrietig zijn [pratten, kwelen, wringen, treuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19362 |
treuzelaar |
zeveraar:
zevureĕr (Q035p Brunssum)
|
iemand die langzaam werkt, niet vooruit kan met zijn werk [treuzel, treuzelkous, treuzelaar] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18934 |
treuzelen |
sukkelen:
sukkulu (Q035p Brunssum),
treuzelen:
eu open
dreuzele (Q035p Brunssum)
|
met zijn handelingen niet opschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen] [N 85 (1981)] || treuzelen [SGV (1914)]
III-1-4
|
25051 |
troebel, vuil (water) |
troebel:
trobel (Q035p Brunssum),
vies:
vies (Q035p Brunssum)
|
onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)] || troebel [SGV (1914)]
III-4-4
|
22393 |
troef |
troef:
troef (Q035p Brunssum),
oe dieper als in t Deensch
troef (Q035p Brunssum),
Zónger zelf troef op te kaarte.
troef (Q035p Brunssum)
|
Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] || troef [SGV (1914)] || Troef.
III-3-2
|