19523 |
vetpot |
vetpot:
binnen lichtbruin verglaasd, buiten donkerbruin; van 5, 10, 15, 20 en 25 ltr
veͅtpoͅt (Q035p Brunssum)
|
inmaakpot [N 49 (1972)]
III-2-1
|
33665 |
vetweide |
vetwei:
vɛtwēj (Q035p Brunssum)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
33756 |
veulen |
veulen:
vȳǝlǝ (Q035p Brunssum)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
22832 |
vieren |
vieren:
chəvi.ərt (Q035p Brunssum)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
20574 |
vieruursboterham |
koffie, de -:
dər kòffiə (Q035p Brunssum),
koffiedrinken, het -:
koffedrinke (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum),
kòffədrinkə (Q035p Brunssum),
vierurenskoffie, de -:
veer oeres koffie (Q035p Brunssum),
veeroereskoffe (Q035p Brunssum)
|
de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur, namiddag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
knepku (Q035p Brunssum)
|
een muntstuk van vijf centimes (in België) [solleke, knepke, halve sol] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20894 |
vijg |
vijg:
WLD
viegu (Q035p Brunssum)
|
De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
25354 |
vijl |
vijl:
vīl (Q035p Brunssum)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-12
|
24961 |
vijver |
wijer:
wijǝr (Q035p Brunssum),
wĭĕjər (Q035p Brunssum),
węjǝr (Q035p Brunssum)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8, III-4-4
|
30793 |
vilder |
vilder:
veldǝr (Q035p Brunssum)
|
Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.]
II-10
|