e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q035p plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vetpot vetpot: binnen lichtbruin verglaasd, buiten donkerbruin; van 5, 10, 15, 20 en 25 ltr  veͅtpoͅt (Brunssum) inmaakpot [N 49 (1972)] III-2-1
vetweide vetwei: vɛtwēj (Brunssum) Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.] I-8
veulen veulen: vȳǝlǝ (Brunssum) Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.] I-9
vieren vieren: chəvi.ərt (Brunssum) gevierd [RND] III-3-2
vieruursboterham koffie, de -: dər kòffiə (Brunssum), koffiedrinken, het -: koffedrinke (Brunssum, ... ), kòffədrinkə (Brunssum), vierurenskoffie, de -: veer oeres koffie (Brunssum), veeroereskoffe (Brunssum) de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur, namiddag [ZND 18G (1935)] III-2-3
vijf centiem knabje: knepku (Brunssum) een muntstuk van vijf centimes (in België) [solleke, knepke, halve sol] [N 89 (1982)] III-3-1
vijg vijg: WLD  viegu (Brunssum) De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)] III-2-3
vijl vijl: vīl (Brunssum) In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.] II-12
vijver wijer: wijǝr (Brunssum), wĭĕjər (Brunssum), węjǝr (Brunssum) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8, III-4-4
vilder vilder: veldǝr (Brunssum) Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10