e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q035p plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlag vaan: vaan (Brunssum) vlag [SGV (1914)] III-3-1
vlak stuk in een pijler zak: zak (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Emma]) [N 95, 287; monogr.] II-5
vlak, gelijk vlak: (bijvoegelijk naamwoord).  vlaak (Brunssum) vlak [SGV (1914)] III-4-4
vlakke pijler vlakke pijler: vlakǝ pęjlǝr (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]) Pijler met een hellingspercentage tussen 0 en 20 graden. [N 95, 284; monogr.; N 95, 287] II-5
vlechten vlechten: vluchtu (Brunssum) lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)] III-1-1
vlees vlees: vleesj (Brunssum), vleis (Brunssum) vlees [DC 03 (1934)] III-2-3
vleeskoe vleeskoe: vlēškō (Brunssum) Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149] I-11
vleesmade, larve van de bromvlieg made: maaj (Brunssum, ... ) made, vleeswormpje [N 26 (1964)] III-4-2
vleien de fijne spelen: dr fiene špiele (Brunssum), flensen: Van Dale: II. flensen, copuleren?  flinsjə (Brunssum), honing om de muil smeren: hoening om de moel schmeeru (Brunssum), lief kallen: beter [dan dr fiene spiele ]  leefkalle (Brunssum) flikflooien [SGV (1914)] || iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] III-3-1
vleier filoor: fīēlŏĕr (Brunssum) een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)] III-3-1