21403 |
zaniken, zeuren |
zaniken:
zanike (Q035p Brunssum),
zauwelen:
zauwele (Q035p Brunssum),
zeveren:
severu (Q035p Brunssum),
zee⁄vərə (Q035p Brunssum),
zevurn (Q035p Brunssum)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)] || zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)]
III-3-1
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
loeder:
loddur (Q035p Brunssum)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18972 |
zedig |
zedig:
zedig (Q035p Brunssum)
|
zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19560 |
zeef |
zeef:
zeef (Q035p Brunssum),
zief (Q035p Brunssum)
|
zeef [SGV (1914)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19472 |
zeemlap |
zeemlap:
zeemlèp (Q035p Brunssum)
|
zeem (leder) [SGV (1914)]
III-2-1
|
19644 |
zeepsop |
luter:
(uu v, muur).
luuter (Q035p Brunssum),
(uu van muur).
luuter (Q035p Brunssum),
zeepsop:
(uu van muur).
zeepsop (Q035p Brunssum)
|
sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)]
III-2-1
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
bonken:
bøŋk (Q035p Brunssum)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
krielaardappelen:
krilērpǝl (Q035p Brunssum),
varkensaardappelen:
vęrkǝsērpǝl (Q035p Brunssum)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
25140 |
zeer warm weer |
hits:
hits (Q035p Brunssum),
(i open).
hits (Q035p Brunssum)
|
hitte [SGV (1914)] || sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21404 |
zeggen |
zeggen:
ziggn (Q035p Brunssum),
zèggen (Q035p Brunssum),
Eng. i
zi(c)(c)e (Q035p Brunssum)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)] || zeggen [SGV (1914)] || zeggen; ik ben bij de vrouw geweest en heb het tegen haar gezegd; ze zeide, dat ze het ook aan haar dochter zou - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|