17618 |
bovenlip |
bovenlip:
buavelŭp (Q035p Brunssum),
bovenste lip:
beuəvešte lup (Q035p Brunssum),
bòveste lùp (Q035p Brunssum)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste) greep:
bø̄vǝštǝ grēp (Q035p Brunssum)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
18310 |
bovenstuk van een jurk |
lijfje:
liefke (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21147 |
bovenstuk van een rijtuig |
imperiaal (<fr.):
Van Dale: imperiaal (<Fr.), II. zn., 1. zitgelegenheid boven op een auto- of omnibus, diligence enz.; - bak met lage rand, of een nekele rand of rekwerk op de kap van rijtuigen en motorvoertuigen, om daar koffers enz. te kunnen bergen.
imperial (Q035p Brunssum)
|
het bovenstuk van een rijtuig [imperiaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19630 |
bovenverdieping |
stock (d.):
štoͅk (Q035p Brunssum)
|
bovenverdieping [SGV (1914)]
III-2-1
|
20140 |
box |
looprek:
looprèk (Q035p Brunssum)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
braadketel:
braatketel (Q035p Brunssum),
voor het braden van hele hammen in de oven
braat-ketel (Q035p Brunssum)
|
pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
braotwōēsj (Q035p Brunssum),
gehakt varkensvlees (niet droog)
braodwoosj (Q035p Brunssum)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum,
Q035p Brunssum),
et kindj is braaf (Q035p Brunssum)
|
braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braak stuk:
brǭk štøk (Q035p Brunssum),
dries:
drēš (Q035p Brunssum)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|