21118 |
bundel groenten |
bussel:
WLD
bussel (Q035p Brunssum)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
25058 |
bundel, bussel |
bussel:
bössel (Q035p Brunssum),
pak:
pak (Q035p Brunssum)
|
bundel [SGV (1914)]
III-4-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boender (Q035p Brunssum),
bunjur (Q035p Brunssum)
|
bunder [SGV (1914)] || de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
fis:
vis (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum),
vuur:
vuur (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum,
Q035p Brunssum),
uu van quus , maar door t gerekt echter niet open
vuur (Q035p Brunssum)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21703 |
buren (ww.?) |
nabuur:
naobur (Q035p Brunssum)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
burgumeestur (Q035p Brunssum)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21245 |
bus |
bus:
bus (Q035p Brunssum)
|
bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
kruit:
kroèt (Q035p Brunssum),
pulver (<lat.):
polfer (Q035p Brunssum)
|
buskruit [SGV (1914)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bø̜sǝl (Q035p Brunssum),
pak:
pak (Q035p Brunssum)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
lijfje:
liefke (Q035p Brunssum)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|