33903 |
dikke hakken |
schijtvarsen:
šē̜tvasǝ (Q035p Brunssum)
|
Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.]
I-9
|
17611 |
dikke neus |
dikke neus:
dieke naas (Q035p Brunssum),
kokkel:
kòkkəl (Q035p Brunssum)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18688 |
dikke want |
pijhaas:
pieheusje (Q035p Brunssum),
piejhuisje (Q035p Brunssum)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18684 |
dikke wollen sjaal |
bouffant (fr.):
[fr. bouffant?]
bufant (Q035p Brunssum),
dikke sjaal:
dieke sjaal (Q035p Brunssum),
wollen sjaal:
wölle sjaal (Q035p Brunssum)
|
das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18266 |
dikke, warme mantel |
dikke winterjas:
dikke wintjerjas (Q035p Brunssum),
mantel:
mantjel (Q035p Brunssum)
|
damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
deĕsdig (Q035p Brunssum),
déésdig (Q035p Brunssum),
ich kom dêsdig (Q035p Brunssum)
|
dag; dinsdag [N 07 (1961)] || de derde dag van de week, dinsdag [destag, dijsdag, dijnsdag, diessendag] [N 91 (1982)] || Dinsdag [ik kom ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
22481 |
dinsdag voor aswoensdag |
dolle dinsdag:
Sub daensdig.
dölle daensdig (Q035p Brunssum),
vastelavonddinsdag:
vaestelaovenddeesdig (Q035p Brunssum)
|
Carnavalsdinsdag. || De naam voor de dinsdag vóór aswoensdag [carnavalsdinsdag]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18601 |
directoire |
directoire (fr.):
directoire (Q035p Brunssum)
|
directoire, damesbroek met elastiek in de pijpezoom [sjans-, sjemieboks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22665 |
dirigent |
dirigent:
dirrigent (Q035p Brunssum)
|
De leider van een orkest of koor [dirigent, muziekmeester]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
31706 |
dissel |
disselboom:
desǝlbōm (Q035p Brunssum),
distelenboom:
destǝlǝbōm (Q035p Brunssum)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|