20399 |
doopdekentje |
doopdeken:
deupdikke (Q035p Brunssum)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20397 |
doopjurkje |
doopkleedje:
deupklidje (Q035p Brunssum),
doopskleed:
də.psklɛ.t (Q035p Brunssum)
|
doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopkleed [RND]
III-2-2, III-3-3
|
20396 |
doopmutsje |
doopmutsje:
deupmutschke (Q035p Brunssum)
|
doopmutsje [N 25 (1964)]
III-2-2
|
23205 |
doopvont |
doopsbak:
də.psbak (Q035p Brunssum),
doopvont:
doopvonj (Q035p Brunssum)
|
doopvont [RND], [SGV (1914)]
III-3-3
|
25059 |
door elkaar, verward |
dooreen:
(oe en ee: open).
doeree (Q035p Brunssum),
ongelijk:
onguliek (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
dooreen [SGV (1914)] || niet volgens vaste regels geschikt [ongeregeld, onverschillig] [N 91 (1982)] || op ongeregelde wijze dooreengemengd [verward, verstreuveld] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17954 |
door water het lopen met schoeisel aan |
dabbelen:
debbele (Q035p Brunssum)
|
lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18327 |
doordeweekse (werk)schort |
blauwe scholk:
blauwe-scholk (Q035p Brunssum),
werkscholk:
wirkscholk (Q035p Brunssum)
|
schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)] || voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18671 |
doordeweekse kleren |
werkdaagse kleren:
wèrdese klîer (Q035p Brunssum),
werkeldaagse kleren:
werkeldaagse kleijer (Q035p Brunssum),
werkeldaagse kléejer (Q035p Brunssum),
werkeldaagskleren:
werkeldaagskléjer (Q035p Brunssum)
|
De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)] || door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24986 |
doordrenken, nat maken |
sprenkelen:
shprenkulu (Q035p Brunssum)
|
met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28037 |
doorgroeide, aangebrande kool |
aangebrande kool:
āngǝbrɛndǝ koal (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Kool die slecht loslaat van dak of vloer. "Op de overgang van de koollaag en het gesteente in het dak en op de vloer zijn meestal spiegelgladde vlakken aanwezig. Door deze glijvlakken wordt het loslaten van de kool van dak en vloer vergemakkelijkt. Indien de glijvlakken ontbreken spreken we van "aangebrande kool" (MBK III pag. 23). [N 95, 528; monogr.]
II-5
|