34160 |
drachtig |
dragend:
drāgǝnt (Q035p Brunssum)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
renj (Q035p Brunssum),
vamen:
veem (Q035p Brunssum)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
draagə (Q035p Brunssum)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
drààgə (Q035p Brunssum)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20500 |
drank |
drank:
dránk (Q035p Brunssum),
zuipen:
zoepen (Q035p Brunssum)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21153 |
dreef |
lei:
Van Dale: III. lei (gew.), 2. laan, avenue.
leej (Q035p Brunssum),
rij bomen:
riej bööm (Q035p Brunssum),
riej bø͂ͅm (Q035p Brunssum)
|
dreef [SGV (1914)] || een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
beermuren:
(vreeselijk teeken????????).
bêrmore (Q035p Brunssum),
vreeselijk teekenachtig
bêrmore (Q035p Brunssum),
jengelen:
jén⁄gələ (Q035p Brunssum),
mitschen:
RhWb V, 1197 mitschen: in hohen Tönen eigensinnig Weinen, von Kindern
mĭĕət⁄sjə (Q035p Brunssum),
schuurrompen:
juister [dan bêrmore ]
sjoerrompe (Q035p Brunssum)
|
drenzen [SGV (1914)] || op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24498 |
driekleurig viooltje |
viooltje:
WLD
vieulkus (Q035p Brunssum)
|
Driekleurig viooltje (viola tricolor 5 tot 40 cm groot. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, gekarteld, de steunblaadjes zijn ingesneden; de bloemen hebben 4 omhoog gerichte, meestal blauwpaarse kroonbladeren en 1 naar onder gericht, meestal geelwit kr [N 92 (1982)]
III-4-3
|
22480 |
driekoningen |
driekoningen:
driekeuninge (Q035p Brunssum),
driekeuningen (Q035p Brunssum)
|
De naam voor de gebruiken met Driekoningen [6 januari]. [N 88 (1982)] || Driekoningen, 6 januari.
III-3-2
|
33662 |
dries |
dries:
drēs (Q035p Brunssum)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|