20391 |
echtgenote |
vrouw:
vrouw (Q035p Brunssum),
wijf:
geringschattend v. echtgenoote
wīf (Q035p Brunssum),
wijfje:
aanhalig v. echtgenoote
wīfkə (Q035p Brunssum)
|
(vrouw; ) bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote? [DC 05 (1937)] || de vrouw met wie men getrouwd is [wijf, vrouw] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18101 |
eczeem |
uitslag:
ōētsjlààch (Q035p Brunssum),
zeek:
zeĕk (Q035p Brunssum)
|
Eczeem: jeukende huiduitslag met blaren, roodheid, vochtafscheiding, korsten en schilfers (zilt, haarworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21313 |
eed |
eed:
ee tusschen ee en è
eet (Q035p Brunssum)
|
eed [SGV (1914)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
ekörke (Q035p Brunssum),
ingkörke (Q035p Brunssum),
inkörke (Q035p Brunssum)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
gezwel:
gesjweel (Q035p Brunssum),
kwert:
kwaert (Q035p Brunssum),
zwel:
šweel (Q035p Brunssum)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
spoor:
spǭr (Q035p Brunssum)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
22483 |
een april |
eerste april:
eersjte april (Q035p Brunssum)
|
De dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april). [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21811 |
een bevel opvolgen |
luisteren:
loesturu (Q035p Brunssum)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20505 |
een borrel drinken |
lekken:
lèkken (Q035p Brunssum),
zich een pitsen:
zich in⁄nə pĭĕt⁄sjə (Q035p Brunssum)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən boͅtram šmīərə (Q035p Brunssum)
|
smeren [RND]
III-2-3
|