| 32737 |
beide panden van een uiteengeploegde akker |
zijden:
zii̯ǝ (Q035p Brunssum)
|
Het uiteenploegen van een akker levert, als men de keerstroken buiten beschouwing laat, twee even grote stroken op aan weerskanten van de eindvoor in het midden. Uiterlijk is er overeenkomst met het ploegen in panden. Voor deze, afzonderlijk te ploegen delen van een akker zie men echter het vorige lemma. [N 11, 54; N 11A, 121f]
I-1
|
| 31305 |
beitel |
beitel:
bētǝl (Q035p Brunssum)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
| 24301 |
bek |
muil:
WLD
moēl (Q035p Brunssum)
|
Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 18974 |
bekennen |
bekennen:
bukinnu (Q035p Brunssum),
bəkin⁄nə (Q035p Brunssum)
|
uitkomen voor een schuld [kennen, bekennen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 21514 |
bekeuren |
beboeten:
buboetu (Q035p Brunssum)
|
iemand een boete opleggen [kalangeren, kallizeren, noemren, opboeten, schutten, opkalken, beboeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 22677 |
bekkens |
schellen:
sjelle (Q035p Brunssum)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit twee koperen schijven met leren handvaten, die tegen elkaar geslagen worden [bekkens, schellen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
| 21357 |
bekvechten |
enselen:
zich èn⁄sjələ (Q035p Brunssum),
knibbelen:
zich knebbele (Q035p Brunssum),
muilvechten:
moelvechte (Q035p Brunssum),
ruzing maken:
rŭŭzing maku (Q035p Brunssum),
vreigelen:
vrejgələ (Q035p Brunssum),
WNT: vreigelen, vreegelen, vrei(e)len, vreelen, wr-, 4. Alleen in Limb.: moeilijkheden makend, plagend elkaar dwarsboomen, redetwisten, krakelen.
zich vrejgələ (Q035p Brunssum)
|
redetwisten [SGV (1914)] || ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)] || ruzie maken door woorden [afstrijden, rikrooien, kerwee hebben, strijden, muilvech-ten, smoelvechten, opstrijden] [N 85 (1981)], [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 25075 |
belangrijk, van belang |
belangrijk:
bulangriek (Q035p Brunssum)
|
van grote betekenis [van belang, van pretansie] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 21715 |
belasting |
belasting:
belasting (Q035p Brunssum)
|
de verplichting tot het betalen van een geldelijke bijdrage in de lasten van de overheid [tijns, cijns, belasting, taks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 21716 |
belastingbiljet |
belastingbiljet:
belastingbiljet (Q035p Brunssum)
|
het biljet waarop vermeld staat hoeveel belasting iemand moet betalen [lastenbrief, brandbrief, binnenboek] [N 90 (1982)]
III-3-1
|