e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
menen menen: mee⁄nə (Brunssum) van mening zijn [peinzen, menen] [N 85 (1981)] III-3-1
menggereedschap schup: šøp (Brunssum) De houten schop of ander gereedschap, gebruikt bij het mengen van de bloem. Meestal gaat het om een houten schep of een niet al te grote houten schop van uiteenlopende vorm. De informant van Q 97 vermeldt dat de "spatel" een ovaalvormig blad heeft en een dikke ronde steel. Verschillende informanten (L 270, 318b, Q 193) zeggen dat het mengen met de hand gebeurt. Zie afb. 16. [N 29, 18b] II-1
mengmachine voor deeg kneedmachine: knēmǝšīn (Brunssum), mengmachine: meŋmašīn (Brunssum) Door deze machine enkele minuten te laten draaien mengt men de verschillende soorten bloem. [N 29, 103] II-1
mens (alg.) mens: ook voor man en vrouw; soms geringachting soms sympathiek medelijden  menš (Brunssum) mens; wordt mensch gebruikt in de betekenis van man? Spreekt een vrouw b.v. van mn mensch?, wanneer ze haar man bedoelt? Komt het mensch voor in de betekenis van vrouw? En bedoelt men met die zegswijze alleen geringachting of ook sympathiek medelijden? [DC 05 (1937)] III-2-2
merel melder: meelder (Brunssum), meeldər (Brunssum), meldər (Brunssum), mälder (Brunssum), mèlder (Brunssum), méélder (Brunssum) Hoe heet de merel? [DC 06 (1938)] || merel [DC 50b (1975)], [SGV (1914)] || merel (25,5 overal bekend; man zwart met gele bek; pop zwak-gevlekt bruin; mooie zang; kooivogel; vergelijk met spreeuw [031] [N 09 (1961)] III-4-1
merg merg: merg (Brunssum, ... ) [N 10a (1961)]merg [SGV (1914)] III-1-1
merrie meer: mēr (Brunssum) Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.] I-9
mes mets: mets (Brunssum) mes [SGV (1914)] III-2-1
mes voor pannenkoeken koekschup: kook-sjub (Brunssum) mes waarmee pannekoeken worden omgedraaid in de pan (struifsteker) [N 20 (zj)] III-2-1
mest in de voor doen (mest) stoken: štȳǝkǝ (Brunssum) Met een riek of een (gevorkte) stok de gespreide mest die op de "harde voor" ligt, in de pas geploegde voor schuiven of krabben: het werk van de "meststoker". [N P, 14; N 11A, 25; monogr.] I-1