e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spie kijl: kīl (Brunssum) De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] I-3
spiegel spiegel: špeegel (Brunssum) spiegel [SGV (1914)] III-2-1
spieken afkijken: aafkiëke (Brunssum) spieken; Hoe noemt u bij een proefwerk stiekum gebruik maken van een boek of een papiertje/ [DC 48 (1973)] III-3-1
spier muskel (du.): moeskel (Brunssum) pees, spier [N 10 (1961)] III-1-1
spiering spiering: WLD  schpierink (Brunssum) Hoe noemt u de spiering: een kleine beenvis. De schedel is min of meer doorzichtig. Hij komt voor aan de westkust van Europa en trekt in april-mei de rivieren op. Hij is zilverachtig en kan ± 15cm lang worden (spiering, spirk, pin) [N 83 (1981)] III-4-2
spiertje trekken zwegel trekken: sjweegel trikke (Brunssum) Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)] III-3-2
spijbelen langs de school verstrijken: z. langs gen schoeel verštrieke (Brunssum) spijbelen [SGV (1914)] III-3-1
spin spin: sjpin (Brunssum, ... ), špɛn (Brunssum), i open  špin (Brunssum) huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [RND], [SGV (1914)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)] III-4-2
spinnen spinnen: špęnǝ (Brunssum) De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] II-7
spinnenweb spinnengeweef: sjpinne-gewééf (Brunssum), spinnegewēēf (Brunssum), špɛnəgəwe.f (Brunssum), spinnenweb: spínnewèp (Brunssum) spinnenweb [RND] || spinneweb [N 26 (1964)] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)] III-4-2