e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
treingeleider treingeleider: treingeleider (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De man die ondergronds verantwoordelijk is voor de goede gang van zaken bij het vervoer van personeel door middel van personentreinen. Uit de opgave "chef porion" uit L 286 voor de mijn van Eisden blijkt dat deze daar ook de functie van treingeleider vervult. [N 95, 715] II-5
treiteren judassen: jōē⁄dàssə (Brunssum), kissen: kiešje (Brunssum), koeioneren: koejənéérə (Brunssum), kwellen: kwèle (Brunssum), plagen: plaogu (Brunssum) het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] || sarren [SGV (1914)] III-1-4
trek, eetlust trek: trik (Brunssum), zin: zinnèè (Brunssum) trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)] III-2-3
trekharmonica monica: oe open  moeeneka (Brunssum), trekzak: trèkzak (Brunssum) harmonica [SGV (1914)] || Trekzak, accordeon. III-3-2
trekken trekken: trikke (Brunssum), trikku (Brunssum), trikkə (Brunssum) trekken [SGV (1914)] || Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)] III-1-2
treuren bedroefd zijn: bədreuf zeen (Brunssum) verdrietig zijn [pratten, kwelen, wringen, treuren] [N 85 (1981)] III-1-4
treuzelaar zeveraar: zevureĕr (Brunssum) iemand die langzaam werkt, niet vooruit kan met zijn werk [treuzel, treuzelkous, treuzelaar] [N 85 (1981)] III-1-4
treuzelen sukkelen: sukkulu (Brunssum), treuzelen: eu open  dreuzele (Brunssum) met zijn handelingen niet opschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen] [N 85 (1981)] || treuzelen [SGV (1914)] III-1-4
troebel, vuil (water) troebel: trobel (Brunssum), vies: vies (Brunssum) onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)] || troebel [SGV (1914)] III-4-4
troef troef: troef (Brunssum), oe dieper als in t Deensch  troef (Brunssum), Zónger zelf troef op te kaarte.  troef (Brunssum) Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] || troef [SGV (1914)] || Troef. III-3-2