e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brunssum

Overzicht

Gevonden: 4619
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dikke hakken schijtvarsen: šē̜tvasǝ (Brunssum) Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.] I-9
dikke neus dikke neus: dieke naas (Brunssum), kokkel: kòkkəl (Brunssum) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] III-1-1
dikke want pijhaas: pieheusje (Brunssum), piejhuisje (Brunssum) wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)] III-1-3
dikke wollen sjaal bouffant (fr.): [fr. bouffant?]  bufant (Brunssum), dikke sjaal: dieke sjaal (Brunssum), wollen sjaal: wölle sjaal (Brunssum) das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)] III-1-3
dikke, warme mantel dikke winterjas: dikke wintjerjas (Brunssum), mantel: mantjel (Brunssum) damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)] III-1-3
dinsdag dinsdag: deĕsdig (Brunssum), déésdig (Brunssum), ich kom dêsdig (Brunssum) dag; dinsdag [N 07 (1961)] || de derde dag van de week, dinsdag [destag, dijsdag, dijnsdag, diessendag] [N 91 (1982)] || Dinsdag [ik kom ~] [SGV (1914)] III-4-4
dinsdag voor aswoensdag dolle dinsdag: Sub daensdig.  dölle daensdig (Brunssum), vastelavonddinsdag: vaestelaovenddeesdig (Brunssum) Carnavalsdinsdag. || De naam voor de dinsdag vóór aswoensdag [carnavalsdinsdag]. [N 88 (1982)] III-3-2
directoire directoire (fr.): directoire (Brunssum) directoire, damesbroek met elastiek in de pijpezoom [sjans-, sjemieboks] [N 25 (1964)] III-1-3
dirigent dirigent: dirrigent (Brunssum) De leider van een orkest of koor [dirigent, muziekmeester]. [N 90 (1982)] III-3-2
dissel disselboom: desǝlbōm (Brunssum), distelenboom: destǝlǝbōm (Brunssum) Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13