28156 |
handhamer |
vuisthamer:
vushāmǝr (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
[N 95, 742; monogr.]
II-5
|
28211 |
handlamp |
elektrische mijnlamp:
lɛktrišǝ mīnlamp (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Eisden])
|
Elektrische handlamp, bestaande uit een pot, waarin een accu is ondergebracht en een kopstuk met een gloeilamp. [N 95, 251; monogr.]
II-5
|
27222 |
handlanger |
handlanger:
hanjtjlaŋǝr (L426p Buchten
[(Maurits)]
)
|
Niet-geschoolde arbeider die in de mijn meehelpt bij o.a. het vervoer. [N 95, 154]
II-5
|
17662 |
handpalm |
palm:
de palm van de hangt (L426p Buchten)
|
palm van de hand [N 10 (1961)]
III-1-1
|
28010 |
handpijler |
handpijler:
hanjtjpęjlǝr (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Pijler waarin de steenkool met behulp van de luchthamer wordt gewonnen. Zie ook het lemma Mechanische Pijler. [N 95, 281; monogr.]
II-5
|
18256 |
handschoen |
haas:
hejsj (L426p Buchten),
hejsje (L426p Buchten),
héjsje (L426p Buchten)
|
handschoen [SGV (1914)] || handschoenen (mv) [SGV (1914)] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18711 |
handschoen zonder vingers |
stuikje:
vgl. Van Dale (DN): Stauche, (pols)mof
sjtuukskes (L426p Buchten)
|
wanten of handschoenen die de vingers onbedekt laten [meténtjes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
27545 |
handschoen, handbeschermer |
handbeschermer:
(mv)
hanjtjbǝšɛrmǝrs (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits]),
hands:
hē̜šǝ (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Handschoen of handbeschermer. Er zijn werkzaamheden waarbij handbeschermingsmiddelen moeten worden gedragen zoals bij ijzertransport en andere waarbij het verboden is om deze middelen te dragen, zoals bij draaiende boren, werken aan bewegende delen van machines of aan- en afkoppelen van wagens (MBK V pag. 139). Lauraders moeten bij hun werk handschoenen dragen. [N 95, 882; N 95, 883]
II-5
|
32662 |
handvat aan de ploegstaart |
staartstuk:
štartštø̜k (L426p Buchten)
|
De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
33314 |
handvat van de sikkel |
steel:
štēl (L426p Buchten)
|
Korte houten gedeelte waaraan het mes bevestigd is. Hiermee hield men de sikkel vast. [N 18, 79a; monogr.]
I-5
|