| 21346 |
lui (lieden) |
lui:
luu (L426p Buchten),
luuj (L426p Buchten)
|
lui (lieden) [SGV (1914)] || lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
| 23217 |
luiden |
luiden:
loeje (L426p Buchten)
|
luiden [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 20478 |
luier |
windel:
winjel (L426p Buchten)
|
luier [SGV (1914)]
III-2-2
|
| 19029 |
luilak |
luilak:
luilak (L426p Buchten),
vuilik:
voelik, doastebès (L426p Buchten)
|
luilak [DC 11] || luilak [~, die je bent] [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 17734 |
luisteren |
luisteren:
løstere (L426p Buchten)
|
luisteren [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 22060 |
luizen |
luizen:
luus (L426p Buchten)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: luizen [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 31582 |
luns |
leun:
lø̄n (L426p Buchten)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
| 20566 |
lurken |
lurken:
lurke (L426p Buchten)
|
lurken; Hoe noemt U: Hoorbaar zuigen aan een pijp (lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20486 |
lusten |
lusten:
löste (L426p Buchten, ...
L426p Buchten),
zin hebben in:
zin hûbbe in (L426p Buchten)
|
lusten [SGV (1914)] || lusten; Hoe noemt U: Houden van een bepaald soort eten of drinken; zin hebben in eten of drinken (lusten, mogen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 30638 |
lyonse penselen |
biezentrekkers:
bizǝtrękǝrs (L426p Buchten)
|
Kleine platte of ronde kwasten met lange steel waarvan de haarbundel in een lange blikken bus is bevestigd. Lyonse penselen worden gebruikt bij fijn schilderwerk. Zie ook afb. 92. [N 67, 34]
II-9
|