e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Buchten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
melk melk: melk (Buchten), męlk (Buchten), mɛlk (Buchten) De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.] I-11
melk zeven zijen: zii̯ǝ (Buchten) De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324] I-11
melkgift van de zeug zog: zōx (Buchten) [N 19, 20] I-12
melkglas melkglas: męlǝk˲glās (Buchten) Ondoorzichtig, melkwit gekleurd glas. [N 67, 89i] II-9
melkkannetje melkkannetje: mèlkkenke (Buchten), melkpotje: melkpotje (Buchten) melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)] III-2-1
melkstoeltje melkstoel: melkštōl (Buchten) Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.] I-11
melktanden melktanden: melkteng (Buchten) melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)] III-1-1
melkzeef zijschotel: zišōtǝl (Buchten) Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.] I-11
mens (alg.) mens: ook voor man en vrouw; zowel geringachting als sympathiek medelijden  minsj (Buchten) mens; wordt mensch gebruikt in de betekenis van man? Spreekt een vrouw b.v. van mn mensch?, wanneer ze haar man bedoelt? Komt het mensch voor in de betekenis van vrouw? En bedoelt men met die zegswijze alleen geringachting of ook sympathiek medelijden? [DC 05 (1937)] III-2-2
merel melder: mèlder (Buchten), méélder (Buchten), mêlder (Buchten) Hoe heet de merel? [DC 06 (1938)] || merel [SGV (1914)] || merel (25,5 overal bekend; man zwart met gele bek; pop zwak-gevlekt bruin; mooie zang; kooivogel; vergelijk met spreeuw [031] [N 09 (1961)] III-4-1