18270 |
slipjas |
slipjas:
sjlupjas (L426p Buchten)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28380 |
slippen |
slippen:
slepǝ (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Gezegd van een transportband. Een slippende band is gevaarlijk, omdat daardoor brand kan ontstaan (Handb. H. pag. 71). Op de vier Oranje-Nassaumijnen had men volgens de invuller uit Q 113 een afdoend middel voor een slippende transportband: men ging er met een paar man op lopen zodat hij op de rollen werd gedrukt. [N 95, 651]
II-5
|
18299 |
slobkous |
gamasche:
kamasje (L426p Buchten)
|
slobkous [SGV (1914)]
III-1-3
|
20501 |
slok |
slok:
schlòk (L426p Buchten)
|
teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17695 |
slokdarm |
slokdarm:
sjlokderm (L426p Buchten),
šlokdɛrm (L426p Buchten)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] || Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78]
II-1, III-1-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
slons:
sjlons (L426p Buchten)
|
slons [SGV (1914)]
III-1-4
|
19894 |
slot |
slot:
šloat (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits]),
šlǭt (L426p Buchten)
|
Onderdeel van een inschuifbare, metalen stijl. Het slot vormt de verbinding tussen de onder- en de bovenstijl en veroorzaakt, wanneer het is vastgezet, een wrijvingsweerstand die groter wordt naarmate de bovenstijl verder in de onderstijl schuift. [N 95, 310; monogr.] || Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-5, II-9
|
17577 |
sluik haar |
sluik haar:
sjlōēk haor (L426p Buchten)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
sluimeren:
sloemere (L426p Buchten)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24943 |
sluiten (van grond) |
daaldrogen:
deldröge (L426p Buchten)
|
hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)]
III-4-4
|